Verkeerde uitlijning van de afbeelding corrigeren

Als de afgedrukte afbeelding scheef staat, kunt u de verkeerd uitgelijnde afbeelding corrigeren door de marges van 'i' uit te vullen, d.w.z. de afstand tussen de linkerrand van het papier tot het afdrukgebied en 'j'.

1.
Druk op .
2.
Druk op [Voorkeuren] → [Papierinstellingen] → [Instellingen Beheer papiertype].
3.
Selecteer uit de lijst het papiertype dat u wilt bewerken → druk op [Details/Bewerken].
4.
Druk op [Wijzigen] voor <Aanpassen beeldpositie>.
5.
Druk op [Scanner niet gebruiken].
6.
Druk op [Verk. uitlij. afb. corr.] → [Stel details in].
Als u de waarden wilt invoeren van de testpagina die u handmatig hebt gemeten:
Druk op [Afdrukken van proefpagina].
Voer het aantal testpagina's in dat u wilt afdrukken → druk op [Volgende].
N.B.
Als de beeldpositie enorm afwijkt, kan de nauwkeurigheid van de correctie worden verbeterd door verschillende proefpagina's af te drukken en een gemiddelde van de gemeten lengte te nemen.
Selecteer een papierbron met een aangepast papierformaat → druk op [Start afdrukken].
De proefpagina wordt afgedrukt.
Meet de lengte van de markeringen 'i' en 'j' op de testpagina.
De markering 'i' wordt afgedrukt aan de linkerzijde van de voorrand en 'j' aan de linkerzijde van de achterrand van de invoerrichting.
Voorbeeld: 'i' = 21,0 mm en 'j' = 20,5 mm
Meet de lengte van de markeringen 'i' en 'j' zoals hieronder is aangegeven.
Juist
Onjuist
Ga terug naar het scherm <Verkeerde uitlijning afbeelding corrigeren> → voer de gemeten lengte in van [I] en [J] voor de voor- en achterzijde.
Als u de volgende twee numerieke waarden en “h = 360,0” gebruikt, wordt het apparaat automatisch aangepast zodat het afdrukvlak en het papier parallel komen te liggen.
[I]:
Voer de gemeten lengte van de markering 'i' op de testpagina in.
[J]:
Voer de gemeten lengte van de markering 'j' op de testpagina in.
Voer voor het voorbeeld 21,0 voor 'i' en 20,5 voor 'j'.
Het verschil tussen 'i' en 'j' (0,5 mm) is gecorrigeerd.
Druk op [OK].
Druk nogmaals een proefpagina af en controleer, voor zover nodig, de beeldpositie. Als u nog een aanpassing moet doorvoeren, herhaal de stappen hierboven dan.
Als u de positie corrigeert met behulp van afdrukken:
Controleer de beeldpositie op het uitvoerpapier.
Voorbeeld: 'h' = 300,0 mm, 'i' = 19,0 mm en 'j' = 18,0 mm
Meet de volgende lengte van het uitvoerpapier en voer de gemeten lengte in.
Als u de volgende drie numerieke waarden gebruikt, wordt het apparaat aangepast zodat het afdrukvlak en het papier parallel komen te liggen.
[H]:
Voer de gemeten lengte in van de linkerzijde van het afdrukgebied in.
[I]:
Voer de gemeten lengte in van de linkerzijde van de voorrand van het afdrukgebied naar de linkerzijde van het papier.
[J]:
Voer de gemeten lengte in van de linkerzijde van de achterrand van het afdrukgebied naar de linkerzijde van het papier.
Voer naar het voorbeeld 300,0 in voor [H], 19,0 voor [I] en 18,0 voor [J].
Het verschil tussen 'i' en 'j' (1,0 mm) is gecorrigeerd.
Druk op [OK].
Druk nogmaals een proefpagina af en controleer, voor zover nodig, de beeldpositie. Als u nog een aanpassing moet doorvoeren, herhaal de stappen hierboven dan.
7.
Druk op [OK] → [OK].

N.B.
Om de totale waarde te herstellen, drukt u op [Herstel init. instellingen].
Als er registermarkeringen worden afgedrukt op het uitvoerpapier, is het afdrukvlak gelijk aan het gebied in de registermarkeringen.
18JC-0J1