U kunt gedetailleerde instellingen voor de afdrukkwaliteit instellen.
In dit gedeelte worden de in het stuurprogramma UFR II/LIPSLX/PCL6 weergegeven instellingen beschreven.
Afhankelijk van het stuurprogramma of apparaat dat u gebruikt, kunt u mogelijk bepaalde functies die in dit document worden beschreven, niet configureren.
Hiermee kunt u een modus instellen voor afdrukkwaliteit die overeenkomt met het doel van de afdrukgegevens door enkel een instelling te selecteren.
U kunt de instellingenstatus in het instellingenvoorbeeld controleren.
Afhankelijk van de afdrukgegevens is het mogelijk dat het resultaat niet bevredigend is. Wij raden u aan vooraf een afdruk te maken en het resultaat te controleren.
Als u [Bewaren] of [Opslaan] in [Uitvoermodus] hebt geselecteerd, kan het voorkomen dat de kleur afwijkt van de kleur bij normaal drukwerk.
Hiermee kunt u afdrukkwaliteitsdetails zoals resolutie, gradatie, tonerhoeveelheid enz. instellen.
[Grafische modus]
Stelt de verwerkingsmethode voor afdrukgegevens in.
[Vectormodus]
Verwerkt afdrukgegevens met het vectorcontrolecommando bij het verzenden naar het apparaat. Selecteer deze modus voor normale gevallen.
[Rastermodus]
Zet afdrukgegevens om in beeldgegevens (bitmapgegevens) en zendt ze naar de printer. Selecteer bij het afdrukken met [Vectormodus] deze instelling als de afbeelding op het scherm en het afdrukresultaat verschillen, of als het afdrukken extreem lang duurt.
[Rendersnelheid]
Stelt de rastermethode voor afbeeldingen voor afdrukgegevens in.
[1 BPP]
Vervangt alle delen die niet wit zijn door zwart voor tekens en fijne lijnen en drukt af met hoge snelheid.
[1 BPP [Enhanced]]
Drukt de gradatie uit als halftonen en drukt aan hoge snelheid. Drukt tekens en dunne lijnen af in zwart.
[24 BPP]
Vereist meer tijd voor het afdrukken dan [1 BPP] en [1 BPP [Enhanced]], maar drukt af met hogere kwaliteit.
[Resolutie]
Stelt de afdrukresolutie in.
[Gradatie]
Stelt de gradatiemethode in. [Hoog 2] maakt gebruik van fijnere gradaties dan [Hoog 1] om gradaties te vloeiend te maken.
[Halftonen]
Stelt ditherpatronen in om halftonen weer te geven (gebieden tussen donkere en lichte gedeelten).
[Standaardwaarde printer]
Gebruikt de instellingen van het apparaat.
[Resolutie]
Geeft prioriteit aan resolutie en drukt de contouren vloeiend af.
[Gradatie]
Geeft prioriteit aan gradatie en drukt de gradaties vloeiend af.
[Fout bij diffusie]
Drukt kleine tekens en dunne lijnen scherp af.
[Patroon 1] tot [Patroon 7]
Past de volgende instellingen voor halftoonverwerking afzonderlijk toe op tekst-, grafische en afbeeldingsgegevens.
Wanneer er 7 patronen zijn:
| Tekst | Illustraties | Afbeeldingen |
Patroon 1 | Fout bij diffusie | Fout bij diffusie | Resolutie |
Patroon 2 | Fout bij diffusie | Fout bij diffusie | Gradatie |
Patroon 3 | Fout bij diffusie | Resolutie | Resolutie |
Patroon 4 | Fout bij diffusie | Gradatie | Gradatie |
Patroon 5 | Resolutie | Resolutie | Gradatie |
Patroon 6 | Resolutie | Gradatie | Gradatie |
Patroon 7 | Fout bij diffusie | Resolutie | Gradatie |
Wanneer er 6 patronen zijn:
| Tekst | Illustraties | Afbeeldingen |
Patroon 1 | Resolutie | Resolutie | Gradatie |
Patroon 2 | Resolutie | Gradatie | Gradatie |
Patroon 3 | Resolutie | Gradatie | Resolutie |
Patroon 4 | Gradatie | Resolutie | Resolutie |
Patroon 5 | Gradatie | Resolutie | Gradatie |
Patroon 6 | Gradatie | Gradatie | Resolutie |
Wanneer er vijf patronen zijn:
| Tekst | Illustraties | Afbeeldingen |
Patroon 1 | Hoge resolutie/Resolutie | Gradatie | Kleurtint |
Patroon 2 | Resolutie | Kleurtint | Kleurtint |
Patroon 3 | Gradatie | Gradatie | Gradatie |
Patroon 4 | Hoge resolutie/Resolutie | Hoge resolutie/Resolutie | Gradatie |
Patroon 5 | Kleurtint | Kleurtint | Kleurtint |
[Geen [effen]]
Drukt alle tekst en lijnen die niet wit zijn af als effen zwart.
[Items om in Rastermodus te prioriteren voor verwerking]
Stelt de items in die voorrang moeten krijgen als de conversiemethode voor afdrukgegevens wordt ingesteld op de rastermodus. U kunt afbeeldingen, figuren of tekst selecteren.
De rastermodus wordt in de volgende gevallen ingesteld als de conversiemethode.
Zwart-wit printer: als [Rastermodus] wordt ingesteld in het dialoogvenster [Geavanceerde instellingen] > [Grafische modus] op het tabblad [Kwaliteit]
Kleurenprinter: als [Aan] wordt ingesteld voor [Geavanceerde instellingen] > [Altijd rasteren op host] op het tabblad [Afwerking]
[Rasteren bij host]
Specificeert of beelddatarasterisatie wordt uitgevoerd door de hostcomputer in plaats van door de printer. Dit stelt u in staat om scherpere afbeeldingen af te drukken, maar vertraagt de verwerkingssnelheid.
[Kalibratiegegevens ophalen bij afdrukken]
Verwerft kalibratiegegevens van het apparaat en past de kleuren automatisch aan.
[Tonerspaarstand]
Hiermee worden de afdrukgegevens uitgedund om toner te besparen.
[Conceptmodus]
Bespaart toner door met minder toner af te drukken.
[Tonerdichtheid]
Past de tonerdichtheid aan.
[Details] > Dialoogvenster [Details voor tonerdichtheid]
Zorgt ervoor dat u de dichtheid van elke kleur kunt instellen.
[Geavanceerd effenen]
Hiermee worden de contouren van tekst, lijnen, en afbeeldingen geëffend. [Vloeiend 2] voert een vloeiendere verwerking uit dan [Vloeiend 1].
[Tonerdichtheidscorrectie]
Past de hoeveelheid toner aan aan de inhoud van de afdrukgegevens. [Prioriteit gradatie] gebruikt de optimale hoeveelheid toner voor afdrukgegevens met een groot aantal afbeeldingen en CG-gradaties. [Prioriteit tekst] gebruikt de optimale hoeveelheid toner voor afdrukgegevens met voornamelijk tekst.
[Lijnbeheer]
Verbetert de reproductie van tekst en lijnen. [Prioriteit resolutie] geeft de prioriteit aan resolutie. [Prioriteit gradatie] geeft de prioriteit aan gradatie.
[Scherpte]
Past de scherpte en de contouren van afbeeldingen aan.
[Scherpte (Foto)]
Versterkt de contouren van afbeeldingen.
[Printerlettertypen gebruiken]
Maakt gebruik van de TrueType-lettertypes in het apparaat.
[TrueType-modus]
Stelt de methode in om TrueType-lettertypes af te drukken. [Downloaden als TrueType-Lettertype] stuurt TrueType-lettertypes rechtstreeks naar het apparaat waar deze worden gerasterd. [Downloaden als bitmap-afbeelding] rastert alle TrueType-lettertypes automatisch en stuurt ze als bitmap-gegevens naar het apparaat.
[Dithering van afbeeldingsgegevens op het apparaat]
Hiermee wordt dithering van afbeeldingsgegevens op het apparaat uitgevoerd.
[Versneld afbeeldingen verwerken]
Stelt in in welke mate hogesnelheidsverwerking moet worden gebruikt. Hogere verwerkingssnelheden kunnen echter tot verlies van afdrukkwaliteit leiden.
[Fijne dichtheidsafstelling]
Past de afdrukdichtheid voor kleine tekst en dunne lijnen aan. Deze functie is handig voor het corrigeren van 'open plekken' in tekst en lijnen.
[Gegevensverwerking gecomprimeerde afbeelding]
Stelt de afdrukverwerkingsmethode in die moet worden gebruikt bij het afdrukken van gecomprimeerde afbeeldingsgegevens.
[per host]
Decomprimeert de gecomprimeerde afbeeldingsgegevens op de host.
[per apparaat]
Decomprimeert de gecomprimeerde afbeeldingsgegevens op het apparaat. Normaal maakt dit afdrukken met hoge snelheid mogelijk.
[Afbeeldingen gezamenlijk verwerken]
Combineert meerdere aangrenzende afbeeldingen tot een enkel beeld op de computer om de hoeveelheid te verwerken gegevens te beperken.
[Verwerking van kleurgegevens bij afdrukken in zwart-wit]
Verwerkt, als u gekleurde originelen (data) in zwart-wit afdrukt, de gegevens zodanig dat kleurverschillen gemakkelijker kunnen worden onderscheiden.
[Correctie patroonpositie]
Corrigeert de positie van tegelpatronen.
[Patroonresolutie]
Specificeert de resolutie die wordt gebruikt om tegelpatronen te tekenen.
[Grijscompensatie]
Drukt zwarte en grijze gegevens betrouwbaar af in zwart en grijs.
[Lijnbeheer [Grijscompensatie]]
Verbetert de reproductie van tekst en lijnen.
[Vloeiende gradatie]
Hiermee worden overgangen tussen kleuren vloeiend in gradaties afgedrukt. [Vloeiend 2] voert een sterker vereffeningsproces uit dan [Vloeiend 1].
[Beeldcompressie]
Past de compressieverhouding voor afdrukgegevens aan bij het naar de printer verzenden van de afdrukgegevens. Deze worden afgedrukt met prioriteit voor ofwel afbeeldingskwaliteit, ofwel afdruksnelheid.
[Optimalisatie beeldcompressie]
Gebruikt een optimalisatiemethode die omschakelt tussen onomkeerbaar en omkeerbaar, of gebruikt een uniforme compressiemethode zonder optimalisatie. Als de afbeelding wordt gecomprimeerd met optimalisatie, wordt JPEG-ruis onderdrukt.
[Compressieverwerking voor gegevensoverdracht]
Schakelt om tussen prioriteit geven aan afbeeldingskwaliteit en prioriteit geven aan snelheid bij het comprimeren en overdragen van afbeeldingsgegevens.
Ook wanneer snelheid prioriteit heeft, kan het afdrukken langer duren dan wanneer beeldwaliteit prioriteit heeft, afhankelijk van de afdrukdata en de omgeving.
[Diagonale lijnen afdrukken op hoge snelheid]
Reduceert de verwerkingstijd bij het afdrukken van diagonale lijnen. Als gevolg hiervan kunnen er tussenruimtes ontstaan tussen diagonale lijnen in grafieken. Schakel deze functie uit als dit gebeurt.
[POP-afdrukoptimalisatie]
Verhoogt de hoeveelheid toner om POP-advertenties en afbeeldingen duidelijk af te drukken.
Deze functie kan uitsluitend worden gebruikt wanneer een configuratieprofiel dat Laserprinters/All-in-One-printers ondersteunt, wordt geselecteerd in [Config.profiel]. De volgende items moeten ook vooraf worden ingesteld.
Tabblad [Algemene instellingen]/[Afwerking]
Wanneer [Laserprinters] wordt geselecteerd in [Config.profiel]
Selecteer [Enkelzijdig afdrukken] in [Enkelzijdig/Dubbelzijdig/Boekje afdrukken] of [Afdrukstijl]
Wanneer [All-in-One-printers] wordt geselecteerd in [Config.profiel]
Selecteer [Enkelzijdig afdrukken] of [Dubbelzijdig afdrukken] in [Enkelzijdig/Dubbelzijdig/Boekje afdrukken] of [Afdrukstijl]
Tabblad [Algemene instellingen]/[Kwaliteit]
Selecteer [Auto [Kleur/Z-W]] of [Kleur] in [Kleurenmodus]
Selecteer [Volledige kleuren] in [Instellingen voor aantal kleuren]
Tabblad [Kwaliteit]
Selecteer in [Geavanceerde instellingen] > [Resolutie], iets anders dan [1200 dpi] voor de resolutie.
Selecteer [Handmatige kleurinstellingen] → selecteer [Afstemming modus apparaat] or [Geen bijpassend stuurprogramma] in [Afstemming modus] op het tabblad [Kleurinstellingen] > [Afstemming]
Tabblad [Apparaatinstellingen]
Schakel [Functie [POP-afdrukoptimalisatie]] in op het tabblad [Details] > [Kwaliteit]
Bij het inschakelen van deze functie wordt aanbevolen dat u de tijdstipkeuze voor toner-bijna-op-meldingen instelt op [POP-afdrukken] van het apparaat. Raadpleeg de handleiding van het apparaat voor meer informatie.
[Speciale modus 1 BPP]
Vermindert de omvang van de gegevens die moeten worden afgedrukt.
[Modus Uitvoeraanpassing]
Schakelt om tussen prioriteit geven aan afbeeldingskwaliteit en prioriteit geven aan snelheid bij het afdrukken. Selecteer [Aan] om bij het afdrukken beeldkwaliteit voorrang te geven.
[Grijswaardenconversie]
Stelt de methode in voor de conversie van afdrukgegevens in kleur naar grijswaarden.
[Aanpassing breedte]
Past de dikte van specifieke objecten zoals tekst en lijnen aan.
[Overlappen]
Voert een overlappingsproces uit aan de randen tussen tekst of afbeeldingen en de achtergrond om de vorming van witte lijnen langs de randen van de tekst of de afbeeldingen te voorkomen.
[Details] > Dialoogvenster [Details van overlappen]
Hiermee kunt u de overlappingsbreedte en -dichtheid instellen.
[Tonervolume aanpassen dat wordt gebruikt voor kleurenafdrukken]
Past de hoeveelheid toner aan om te vermijden dat er te veel toner wordt gebruikt bij het afdrukken in kleur. [Niveau 1] zorgt voor een lichte daling van de hoeveelheid toner in gebieden met sterke kleur. [Niveau 2] verkleint de hoeveelheid toner overal.
[Grijswaardenconversie van het stuurprogramma gebruiken bij afdrukken in zwart-wit]
Geeft de conversie van de grijswaarden van het stuurprogramma prioriteit boven de conversie van de toepassing bij het zwart-wit afdrukken.
[Correctieverwerking voor verminderde grafische details]
Corrigeert om de afdrukkwaliteit bij minder afdrukgegevens te handhaven.
[Uniform afdrukken van dunne diagonale lijnen]
Geeft fijne diagonale lijnen een uniforme breedte.
[Hoge densiteit zwart]
Hiermee kunt u de afdrukkwaliteit verhogen door de dichtheid van de zwarte (K) toner te verhogen.
[CanoFine]
Stelt het contrast en de kleurbalans van afbeeldingen bij om afzonderlijke afbeeldingen af te drukken.
[Details] > Dialoogvenster [CanoFine-details]
Zorgt ervoor dat u de afdrukverwerkingsmethode kunt instellen met de functie [CanoFine].
Schakelt om tussen afdrukken in kleur en afdrukken in zwart-wit. Om automatisch te detecteren of een pagina in kleur dan wel in zwart-wit moet worden afgedrukt, selecteert u [Auto [Kleur/Z-W]].
Stelt u in staat om te schakelen tussen afdrukken met gebruik van alle kleuren en afdrukken met gebruik van twee kleuren.
Als u [Twee kleuren] selecteert, stel dan in welke kleur moet worden gebruikt met zwart onder [Kleur te gebruiken met zwart]. De delen van de afdrukgegevens waarvoor er geen kleurgegevens voorhanden zijn, worden afgedrukt als grijswaarden, terwijl de delen waarvoor wel kleurgegevens voorhanden zijn, worden afgedrukt in schakeringen van de opgegeven kleur.
Hiermee kunt u handmatig instellingen voor kleur of grijstinten configureren.
Hiermee kunt u de instellingen voor kleur, helderheid, het contrast en de kleurafstemming configureren.
Ontvangt kalibratiegegevens van het apparaat om de kleur automatisch aan te passen tijdens het afdrukken.
Geeft de versie van het stuurprogramma weer.
Stelt alle instellingen weer in op de standaardwaarden.