U kunt instellen of u uitsluitend communicatie wilt toestaan met apparaten die het opgegeven IP-adres hebben voor communicatie met de sublijn.
Alleen IPv4-adressen kunnen worden geregistreerd voor de sublijn.
Voor informatie over de uitzonderingsadressen en uitzonderingspoortnummers die voor communicatie kunnen worden gebruikt en standaard zijn geregistreerd, raadpleegt u Beheerfuncties.
1
Druk op (Instellingen/Registratie).
2
Druk op <Voorkeuren> <Netwerk> <Instellingen sublijn> <Firewall instellingen>.
3
Druk op <IPv4-adresfilter>.
4
Selecteer <Filter uitgaand> of <Filter inkomend>.
Om beperkingen op te leggen op gegevens die vanaf de machine worden verzonden, selecteert u <Filter uitgaand>.
Om beperkingen op te leggen op gegevens die van een machine worden ontvangen, selecteert u <Filter inkomend>.
5
Stel <Gebruik filter> in op <Aan>, selecteer <Standaard policy> en druk vervolgens op <Registreren>.
Voor <Standaard policy> selecteert u <Weigeren> om alleen communicatie met apparaten met een IP-adres dat bij de volgende stap bij <Andere adressen> wordt opgegeven, toe te staan, of selecteer <Toestaan> om communicatie daarmee af te wijzen.
Als <Weigeren> is geselecteerd voor <Standaard policy>, gelden de beperkingen niet voor verzending naar multicast- of broadcastadressen.
6
Stel uitgezonderde adressen in.
Geef de IP-adressen op die u wilt uitzonderen bij de optie <Standaard policy> die bij de vorige stap is geselecteerd. Selecteer een van de onderstaande invoermethoden.
<Enkelvoudig adres>
Voer een individueel IP-adres in dat u als uitzondering wilt aanmerken.
<Adresbereik>
Geef een bereik van IP-adressen op. Voer een apart adres in voor <Eerste adres> en <Laatste adres>.
<Prefix aangeven>
Geef een bereik van IP-adressen met een voorvoegsel (netwerkadres) op. Voer een netwerkadres in voor <Adres> en geef de lengte van het netwerkadres op bij <Prefixlengte>.
Uitzonderingsadressen voor het verzend-/ontvangstfilter instellen
1
Selecteer de invoermethode voor het IP-adres en voer de uitgezonderde adressen in.
2
Druk op <Volgende>.
3
Stel zo nodig het poortnummer in en druk op <OK>.
Geef aan of een poortnummer moet worden opgegeven. U kunt gedetailleerde communicatiebeperkingen configureren door een poortnummer voor uitgezonderde adressen op te geven.
<Niet aangeven>
De instelling voor uitgezonderde adressen geldt voor alle communicatie die van het opgegeven IP-adres afkomstig is.
<Aangeven>
De instelling voor uitgezonderde adressen geldt alleen voor communicatie die via het speciale poortnummer van het opgegeven IP-adres afkomstig is. Druk op <Toevoegen>, voer het poortnummer in en druk op <OK>. U kunt maximaal 50 poorten registreren per uitzonderingsadres.
Een uitgezonderd adres bewerken
Selecteer op het scherm dat bij stap 5 wordt weergegeven, het uitgezonderde adres dat u wilt bewerken, en druk op <Bewerken> om het scherm Bewerken weer te geven.
7
Druk op <OK>.
8
Druk op (Instellingen/Registratie) (Instellingen/Registratie) <Toepassen gew. inst.> <Ja>.
De geblokkeerde communicatieverzoeken in het logboek controleren
De laatste 100 communicaties die door de firewall werden geblokkeerd, kunnen worden weergegeven via (Instellingen/Registratie) <Voorkeuren> <Netwerk> <Firewall instellingen> <IP-adresblok log>. De geschiedenis met geblokkeerde communicaties kan in de CSV-indeling worden geëxporteerd vanuit de Remote UI (UI op afstand). Een logboek als een bestand exporteren
Als <Standaard policy> is ingesteld op <Weigeren>, wordt de geschiedenis van communicatie die door de firewall wordt geblokkeerd, niet weergegeven in <IP-adresblok log>.
This site uses cookies to provide its contents and functions and improve their qualities etc. You can find out more about our use of the cookies here. If you select "Reject", only cookies necessary to provide the contents and functions of the site are recorded and stored.