1
|
Selecteer de papierlade waarin u papier hebt geplaatst en druk op <Gebruikersformaat>.
|
2
|
Geef de lengte van de zijde <X> en <Y> op.
|
Druk op <X> of <Y> om met de numerieke toetsen de lengte van elke zijde in te voeren.
Als u de papierformaten die u het vaakst gebruikt, opslaat onder knoppen <S1> tot <S5>, kunt u ze met één aanraking oproepen. Opslaan van vrij formaat papier (Papier van aangepast formaat)
U kunt weergave instellen in millimeters of inches. <Andere invoer mm/inch>
|
|
3
|
Druk op <OK>.
|
1
|
Selecteer de papierlade waarin u enveloppen hebt geplaatst en druk op <Envelop>.
|
2
|
Selecteer het type enveloppen dat in de papierlade is geplaatst.
Als u <Nagagata 3> heeft geselecteerd voor papierlade 1, drukt u op <Volgende> en geeft u de lengte van de sluitklep op.
|
3
|
Druk op <OK>.
|
1
|
Selecteer de papierlade waarin u het niet-gedetecteerde papier met standaardformaat hebt geplaatst en druk op <Niet-herkend std.formaat>.
|
2
|
Selecteer het papierformaat dat in de papierlade is geplaatst.
|
3
|
Druk op <OK>.
|