Afdrukken vanaf een USB-geheugenapparaat (afdrukken via geheugenmedia)
U kunt bestande rechtstreeks afdrukken door een USB-geheugenapparaat op het apparaat aan te sluiten. Met behulp van deze functie kunt u afdrukken zonder gebruik te maken van een computer. Voor meer informatie over de beschikbare USB-geheugenapparaten en hoe u het USB-geheugenapparaat plaatst / verwijdert, raadpleegt u
Een USB-geheugenapparaat gebruiken.
1
Selecteer <Geheugenmedia afdruk> in het scherm Start.
Het scherm StartAls <Scherm geheugenmedia aangesloten> is ingesteld op <Aan>, verschijnt het scherm over de vraag of Afdrukken uit geheugenmedia moet worden gestart als u een USB-geheugenapparaat plaatst terwijl het scherm Start wordt weergegeven. Met <Geheugenmedia afdruk> roept u het scherm Afdrukken uit geheugenmedia op.
Een USB-geheugenapparaat gebruiken<Scherm geheugenmedia aangesloten>2
Selecteer <Bestand selecteren en afdrukken>.
<Indexafdruk>
U kunt miniaturen afdrukken van de JPEG afbeeldingsbestanden die zijn opgeslagen op een USB-geheugenapparaat. Als u de afbeeldingen wilt afdrukken als miniaturen, selecteert u <Indexafdruk> in het scherm en gaat u verder met de volgende stap.
<Bestanden sorteren>
U kunt de sorteervolgorde van bestanden veranderen tijdens het selecteren van een af te drukken bestand.
3
Selecteer het bestand dat u wilt afdrukken en druk op

.
U kunt meerdere bestanden selecteren.
Als u de selectie van een bestand ongedaan wilt maken, selecteert u het desbetreffende bestand (

) nogmaals, en drukt u op

.
Als u een map selecteert, verschijnt de inhoud. Om terug te keren naar de map in het hogere niveau, selecteert u

.
Mappen en bestanden die lager liggen dan het derde directoryniveau worden niet weergegeven.
Als u naar een andere map gaat, worden de eerdere bestandsselecties gewist.
Alle bestanden selecteren
1 | Selecteer <Alles selecteren>. Als u alle selecties wilt opheffen, selecteert u <Alles wissen>. |
2 | Bij gemengde bestandstypen selecteert u <JPEG/TIFF> of <PDF>. |
4
Selecteer <Toepassen>.
5
Geef de gewenste afdrukinstellingen op.
Selecteer de menuoptie die u wilt instellen.
<Aantal kopieën>
Geef het aantal afdrukken op . Voer met de numerieke toetsen een aantal in, en druk op

.
<Kleurmodus>
Selecteer of u gegevens in zwart-wit of in kleur wilt afdrukken.
<Papier>
Selecteer welke papierbron het papier bevat dat u wilt gebruiken voor het afdrukken.
| Gebruik voor het afdrukken van bestanden het papier dat in de sleuf voor handmatige invoer is geplaatst. |
| Gebruik voor het afdrukken van bestanden het papier dat in de papierlade (lade 1) van het apparaat is geplaatst. |
<N op 1> 
<N op 1> is niet beschikbaar voor het afdrukken van TIFF-bestanden.
Drukt data voor meerdere pagina's met beelddata op dezelfde kant van een vel papier. U kunt het aantal pagina's opgeven dat op één kant van een vel papier moet worden afgedrukt. Bijvoorbeeld: om vier pagina's op één kant van een vel papier af te drukken, selecteert u <4 op 1>.
<2-zijdig> 
U kunt dubbelzijdige afdrukken maken. Selecteer de inbindpositie.
<Type boek>
Hiermee wordt zodanig op beide kanten van het papier afgedrukt dat de afgedrukte pagina´s horizontaal worden geopend nadat ze zijn ingebonden.
<Type kalender>
Hiermee wordt zodanig op beide kanten van het papier afgedrukt dat de afgedrukte pagina´s verticaal worden geopend nadat ze zijn ingebonden.
<2-zijdig> is eventueel niet voor alle formaten of soorten papier beschikbaar. Geschikt papier |
<JPEG/TIFF-details instellen> 
U kunt de afdrukinstellingen voor JPEG- en TIFF-afbeeldingen wijzigen.
<Type origineel> U kunt het type van het origineel selecteren, afhankelijk van de afbeelding die u gaat afdrukken. <Fotoprioriteit> Kies deze optie om prioriteit te geven aan het mooi afdrukken van foto's. <Tekstprioriteit> Kies deze optie om prioriteit te geven aan het scherp afdrukken van tekst. |
<Helderheid> U kunt de helderheid van afbeeldingen aanpassen. Na aanpassing drukt u op  . U kunt de <Helderheid> van TIFF-bestanden uitsluitend aanpassen als deze via JPEG zijn gecomprimeerd. |
<Halftonen> U kunt de afdrukmethode selecteren voor het reproduceren van halftonen (het tussenliggende bereik tussen de lichtere en donkere gebieden van een afbeelding) voor optimale beeldkwaliteit. <Gradatie> Kies deze optie om beelden met een fijne gradatie, zoals beelden van een digitale camera, met een vloeiende afwerking af te drukken. <Foutdiffusie> Deze modus is geschikt voor het afdrukken van gegevens met tekst en dunne lijnen en de kromme lijnen van CAD-gegevens, enz. De stabiliteit van de structuur en gefixeerde toner kan zijn verminderd als <Foutdiffusie> wordt gebruikt. |
<PDF-details instellen> 
U kunt de afdrukinstellingen voor PDF-bestanden wijzigen.
<Helderheid> U kunt de helderheid van afbeeldingen aanpassen. Na aanpassing drukt u op  . |
<Afdrukbereik> Geef de pagina's op die u wilt afdrukken. <Alle pagina's> Drukt alle pagina's af. <Opgegeven pagina's> Geef het paginabereik op dat u wilt afdrukken. Voer in <Eerste pagina> en <Laatste pagina> de betreffende paginanummers in met behulp van de numerieke toetsen, en selecteer <Toepassen>. Als het opgegeven paginabereik niet overeenkomt met de pagina´s van het PDF-bestand, wordt er niets afgedrukt. |
<Vergroten/verkleinen vlgns papierformaat> Geef op of de grootte van de afdruk wordt aangepast aan het afdrukbereik van het papier. Let op: vergroten of verkleinen heeft geen invloed op de lengte/breedte-verhouding van het origineel. |
<Afdrukgebied vergroten> Geef op of u het afdrukbereik wilt vergroten tot het papierformaat. Als u <Aan> instelt, wordt een deel van de afdrukgegevens in randgedeeltes misschien niet afgedrukt, of wordt het papier misschien gedeeltelijk vuil, afhankelijk van het document. |
<Opmerkingen afdrukken> Met deze instelling kunt u opgeven of aantekeningen in het PDF-bestand moeten worden afgedrukt. <Uit> Geen aantekeningen afdrukken. <Automatisch> Drukt alleen deze aantekeningen af die volgens opgaaf in het PDF-bestand moeten worden afgedrukt. |
<Regelverfijning> Bepaal of er een bewerking moet plaatsvinden die de dikte van fijne lijnen standaardiseert. <Aan> Standaardiseert de dikte van fijne lijnen. <Aan (smal)> Standaardiseert en vermindert de dikte van fijne lijnen. Lijnen kunnen te dun en / of onduidelijk worden. <Uit> Standaardiseert de dikte van fijne lijnen niet. Afhankelijk van de tekenstand en de hoek van de lijn, worden fijne lijnen misschien dikker getekend en zijn ze misschien niet uniform. |
<Wachtwoord om document te openen> U kunt een door een wachtwoord beveiligd PDF-bestand afdrukken door het juiste wachtwoord in te voeren. Voer het wachtwoord in, en selecteer <Toepassen>. |
<Halftonen>
U kunt de afdrukmethode selecteren voor het reproduceren van halftonen (het tussenliggende bereik tussen de lichtere en donkere gebieden van een afbeelding) voor optimale beeldkwaliteit. U kunt deze instelling realiseren voor alle afbeeldingtypen binnen een document. Raadpleeg
<Halftonen> voor de beschrijving van de instelling.
<Puur zwarte tekst>
U kunt zwarte tekst afdrukken waarvan de kleurinformatie 'R=G=B=0%,' 'C=M=Y=100%,' of 'C=M=Y=0% / K=100%' is, met uitsluitend K (zwart) toner. Raadpleeg
<Puur zwarte tekst> voor de beschrijving van de instelling.
<Zwarte overdruk>
Geef de afdrukmethode op als zwarte tekst overlapt met een kleurige achtergrond of kleurige afbeelding. Raadpleeg
<Zwarte overdruk> voor de beschrijving van de instelling.
<RGB-bronprofiel>
Geef het bronprofiel op voor kleurafstemming voor het afdrukken van RGB-gegevens, voor de monitor die u gebruikt. Raadpleeg
<RGB-bronprofiel> voor de beschrijving van de instelling.
<CMYK-simulatieprofiel>
Met deze instelling kunt u het simulatiedoel opgeven voor het afdrukken van de CMYK-gegevens (Cyan Magenta Yellow black). Het apparaat converteert CMYK-gegevens naar het apparaatafhankelijk CMYK-kleurmodel gebaseerd op deze simulatie. Raadpleeg
<CMYK-simulatieprofiel> voor de beschrijving van de instelling.
<Grijswaardenprofiel gebruiken>
Geef op of u grijs-data wilt omzetten naar CMYK-data (cyan, magenta, yellow, en black) met behulp van het grijswaardenprofiel van het apparaat. Raadpleeg
<Grijswaardenprofiel gebruiken> voor de beschrijving van de instelling.
<Uitvoerprofiel>
Selecteer het juiste profiel voor afdrukdata. u kunt deze optie opgeven voor ieder afbeeldingstype in een document. Raadpleeg
<Uitvoerprofiel> voor de beschrijving van de instelling.
<Afstemmethode>
Selecteer het element dat voorrang moet krijgen bij een kleurinstelling in <RGB-bronprofiel>. Raadpleeg
<Afstemmethode> voor de beschrijving van de instelling.
<Samengestelde overdruk>
Opgeven of CMYK-data kan worden overdrukt, met opgegeven overdruk, als composiet-uitvoer. Raadpleeg
<Samengestelde overdruk> voor de beschrijving van de instelling.
<Grijswaardeconversie>
Geef op op welke manier kleurendata in zwart/wit moet worden afgedrukt. Zie
<Grijswaardeconversie> voor de beschrijving van de instelling.
<Afdrukkwaliteit>
<Densiteit>
Stel de voor het afdrukken gebruikte tonerdichtheid in. Raadpleeg
<Densiteit> voor de beschrijving van de instelling.
<Tonervolumecorrectie>
Als het tonervolume voor tekst of lijnen groter is dan de grenswaarde van het apparaat, maakt u een correctie zodat het tonervolume de grenswaarde niet overschrijdt. Raadpleeg
<Tonervolumecorrectie> voor de beschrijving van de instelling.
<Tonerbesparing>
Als u <Aan> selecteert, vindt het afdrukken plaats in de spaarstand. Selecteer <Aan> als u de layout of andere prestatiekenmerken wilt controleren voordat u verdergaat met het definitief afdrukken van een grote afdruktaak. Raadpleeg
<Tonerbesparing> voor de beschrijving van de instelling.
<Gradatie>
Geef de verwerkingsmethode voor het reproduceren van gradatie op. <Hoog 2> geeft een fijnere gradatie dan <Hoog 1>. Raadpleeg
<Gradatie> voor de beschrijving van de instelling.
<Fijnaanpassing densiteit>
Als dunne lijnen of kleine tekst vervaagt, verhoog dan de dichtheid voor een duidelijker afdruk. Raadpleeg
<Fijnaanpassing densiteit> voor de beschrijving van de instelling.
<Resolutie>
Geef de resolutie op voor het verwerken van afdrukgegevens. Raadpleeg
<Resolutie> voor de beschrijving van de instelling.
<Speciale gladmaakmodus>
Geef de modus op om gegevens af te drukken met een vloeiende afwerking. Als u niet tevreden bent over de afdrukresultaten van <Modus 1> (de standaardinstelling), probeert u een andere modus. Raadpleeg
<Speciale gladmaakmodus> voor de beschrijving van de instelling.
<Lijnverwerking>
Geef de verwerkingsmethode op voor het reproduceren van lijnen. Raadpleeg
<Lijnverwerking> voor de beschrijving van de instelling.
<Breedteaanpassing>
Configureer een instelling voor het vet afdrukken van tekst of dunne lijnen. Raadpleeg
<Breedteaanpassing> voor de beschrijving van de instelling.
<Geavanceerd gladmaken>
Configureer de vloei-instellingen voor het afdrukken van grafische afbeeldingen (bijvoorbeeld afbeeldingen die zijn gemaakt met behulp van toepassingen ), of tekst met een vloeiende afwerking. <Niveau 2> geeft een sterker vloei-effect dan <Niveau 1>. U kunt deze instelling afzonderlijk opgeven voor tekst en grafische afbeeldingen. Zie
<Geavanceerd gladmaken> voor de beschrijving van de instelling.
<Vloeiender gradaties>
Configureer de vloei-instellingen voor het afdrukken van gradatie (kleurdichtheid) van grafische afbeeldingen (bijvoorbeeld afbeeldingen die zijn gemaakt met behulp van toepassingen), of bitmap-afbeeldingen met een vloeiende afwerking. <Niveau 2> geeft een sterker vloei-effect dan <Niveau 1>. U kunt deze instelling afzonderlijk opgeven voor grafische afbeeldingen en afbeeldingen. Zie
<Vloeiender gradaties> voor de beschrijving van de instelling.
6
Selecteer <Afdruk starten>.
Het afdrukken wordt gestart.
Als u het afdrukken wilt annuleren, selecteert u <Annuleren>

<Ja>.
KOPPELINGEN