Gedetailleerde synchronisatie-instellingen opgeven (Servermachine of server/clientmachine)

U kunt het bereik voor te synchroniseren gedeelde gegevens instellen en de te synchroniseren machines beheren. U kunt ook gebruikersgegevens verwijderen en een back-up maken van synchronisatiegegevens of deze herstellen. Deze instelling bewerking is alleen bestemd voor de servermachine of een server/clientmachine.
1
Start de Remote UI (UI op afstand). De Remote UI (UI op afstand) starten
2
Klik op [Synchronize Custom Settings (Server)] op de portaalpagina. Remote UI (UI op afstand)-scherm
3
Voer de gewenste bewerking uit op het scherm [Synchronize Custom Settings (Server)].
[User Data]
U kunt de gebruikersgegevens verwijderen of bijwerken die vanaf de server kunnen worden geëxporteerd.
[Delete User Data]
Verwijdert gebruikersgegevens door te zoeken naar een gebruikersnaam of groeps-ID. Zoek met lege zoekcondities om alle gebruikersgegevens weer te geven.
Als synchronisatie van aangepaste instellingen (client) wordt gestart, krijgen de gegevens op de servermachine de prioriteit bij het synchroniseren van de gebruikersgegevens die zijn geregistreerd op zowel de servermachine als de clientmachines. Als u de gebruikersgegevens op een verbonden clientmachine wilt gebruiken, verwijdert u de corresponderende gebruikersgegevens van de servermachine met deze instelling voordat u de synchronisatie van aangepaste instellingen (client) start.
[Prepare for User Data Export]
Als het serveradres van zowel de server-/clientmachine als de verbindingsbestemming voor de synchronisatie van aangepaste instellingen (client) localhost:8443 is, kunt u de gebruikersnamen en groeps-ID's op de server-/clientmachine opgeven en de gebruikersgegevens en groepsgegevens instellen zodat deze overeenkomen met die van de servermachine. Daarnaast kunt u gedurende een periode van 15 minuten na de succesvolle uitvoering van deze functie, bepaalde import- en exportfuncties gebruiken, zelfs als synchronisatie van aangepaste instellingen (client) wordt uitgevoerd. Condities voor het verwijderen van beperkingen bij het importeren/exporteren van instellingen en andere items
Als u op het scherm voor de voorbereiding van het exporteren van gebruikersgegevens op [Search] klikt zonder een gebruikersnaam of gebruikersgroeps-ID in te voeren, worden alle gebruikersnamen en gebruikersgroeps-ID's weergegeven.
Het maximum aantal gebruikersnamen en gebruikersgroeps-ID's dat kan worden geselecteerd, is als volgt. Merk op dat gebruikers die ingelogd zijn via het aanraakscherm ook worden meegenomen in de telling.
Gebruikers: 500
Gebruikersgroepen: 50
Het is raadzaam dat er geen gebruikers zich aanmelden tijdens de periode tussen de succesvolle uitvoering van [Prepare for User Data Export] en de voltooiing van het exporteren van gebruikersgegevens. Als exporteren wordt uitgevoerd nadat een gebruiker die niet is opgegeven in [Prepare for User Data Export], zich aanmeldt na de succesvolle uitvoering van [Prepare for User Data Export], worden gebruikergegevens die zijn opgegeven in [Prepare for User Data Export] mogelijk overschreven.
[Device]
Hiermee kunt u de apparaatgegevens controleren die worden gesynchroniseerd en het bereik instellen van het delen van gegevens.
[Confirm Device Information]
Geeft [Device Name], [Serial Number] en [Location] weer van gesynchroniseerde machines. De machines kunnen ook worden gefilterd.
[Data Sharing Details]
Stel in of de gesynchroniseerde gegevens moeten worden gedeeld met alle machines, of dat instellingen op individuele machines behouden moeten blijven zonder delen. Voor informatie over de items die worden gesynchroniseerd wanneer [Device-Specific (Not Shared)] is ingesteld voor alle items, raadpleegt u Lijst met items die kunnen worden gepersonaliseerd.
Als deze instelling wordt gewijzigd van [Shared across All Devices] naar [Device-Specific (Not Shared)] na het starten, worden de gedeelde gegevens gesynchroniseerd op alle machines voor het wijzigen. (Alle machines zullen aanvankelijk dezelfde gegevens hebben als de instelling wordt gewijzigd.)
Als deze instelling wordt gewijzigd van [Device-Specific (Not Shared)] in [Shared across All Devices] na het starten, worden de gegevens op elke machine geïnitialiseerd vóór de synchronisatie.
De instellingen van gedeelde knoppen worden ook geïnitialiseerd wanneer deze instelling wordt gewijzigd van [Device-Specific (Not Shared)] in [Shared across All Devices].
De standaardopdrachtinstellingen en de instellingengeschiedenis van de gebruikers die op de servermachine zijn geregistreerd, worden geïnitialiseerd wanneer [Device-Specific (Not Shared)] is geselecteerd voor [Data Sharing Details]. Configureer deze instellingen opnieuw als ze niet meer op de standaardwaarden staan.
[Server]
Hiermee kunt u periodiek replicatiegegevens aanmaken op een andere multifunctionele Canon-printer om de gegevens van de servermachine te beheren en daar een back-up van te maken.
Verschil tussen repliceren en back-up maken
Repliceren heeft betrekking op het automatisch periodiek verzenden van gerepliceerde gegevens naar de machine die is ingesteld als replicatiebestemming.
Een back-up stelt u in staat de nieuwste gegevens op te slaan die in de machine zijn opgeslagen. De gegevens kunnen worden opgeslagen op een SMB-server in het netwerk in aanvulling op het opslagapparaat van de machine die als servermachine fungeert.
[Replication]
Hiermee kunt u periodiek een kopie maken van de synchronisatiegegevens die op de servermachine zijn opgeslagen naar de multifunctionele Canon-printer. Geef een multifunctionele Canon-printer op in hetzelfde netwerk als de bestemming. Als de replicatie-instellingen correct zijn, wordt replicatie uitgevoerd op de volgende tijdstippen.
Als de replicatie wordt gestart
Op de interval die in het replicatiescherm is ingesteld
Als de bijgewerkte gegevens het opgegeven aantal overschrijden
Als een machine wordt herstart waarop synchronisatie van aangepaste gegevens (client) is gestart
Bij het vervangen van een servermachine die de replicatiefunctie uitvoert, moet u de replicatie stoppen voordat de machine wordt vervangen. Voor meer informatie raadpleegt u De servermachine wijzigen (server/clientmachine) (als replicatie is ingesteld).
De back-up en herstelfuncties kunnen niet worden gebruikt terwijl replicatie actief is. Stop het repliceren voordat u een back-up maakt.
De instelling [Interval:] van de replicatiefunctie geeft de interval aan voor het uitvoeren van de replicatiefunctie en garandeert niet de tijd waarop een back-up van de gegevens wordt gemaakt. Als via het netwerk geen verbinding kan worden gemaakt met de replicatiebestemming, worden de gegevens pas weer bij de volgende replicatie gerepliceerd.
[Recovery Using Replicated Data]
Gebruik gerepliceerde gegevens die zijn opgeslagen op een andere multifunctionele printer van Canon om een servermachine te herstellen.
Aanbevolen wordt om de replicatie te stoppen op het instelscherm voor de replicaties voordat u herstellen uitvoert met gerepliceerde gegevens.
Bevestig bij het uitvoeren van herstel met gerepliceerde gegevens dat de tijd waarop de gegevens volgens het bevestigingsvenster zijn gerepliceerd, ook de verwachte tijd is, en selecteer [Yes].
[Back Up]
Hiermee kunt u een back-up maken van de synchronisatiegegevens die op de servermachine zijn opgeslagen. U kunt [Device] of [Network] selecteren als bestemming om de back-upgegevens op te slaan.
Back-upgegevens die zijn opgeslagen naar [Device], kunnen niet worden hersteld als er een storing in het opslagapparaat optreedt.
[Restore]
Hiermee kunt u synchronisatiegegevens herstellen waarvan een back-up is gemaakt.
4
Start de machine opnieuw om de synchronisatie te starten. De machine uitzetten/herstarten
Deze bewerking is niet vereist voor de servermachine.
Gegevens waarvan een back-up is gemaakt naar [Device], worden automatisch verwijderd wanneer de volgende bewerking voor back-up/herstel wordt uitgevoerd. (De gegevens worden ook verwijderd als de volgende bewerking voor back-up/herstel wordt uitgevoerd met een netwerkbestemming.)
Als herstel/restauratie met gerepliceerde gegevens wordt uitgevoerd op een machine met andere netwerkinstellingen (zoals IP-adres of hostnaam) die wordt veranderd in een servermachine, kan synchronisatie van instellingen niet worden uitgevoerd omdat de netwerkinstellingen verschillen, waardoor gegevens veranderd tijdens deze periode niet kunnen worden gereflecteerd. Bij de overgang naar een nieuwe servermachine wordt aangeraden om dezelfde netwerkinstellingen te gebruiken als voor de oude servermachine.
Het bereik van gegevens voor delen wijzigen nadat de synchronisatie is gestart
Als u het bereik wilt wijzigen voor het delen van gegevens nadat de synchronisatie is gestart, stopt u de synchronisatie op alle clientmachines, wijzigt u het bereik voor delen en start u de synchronisatie op alle clientmachines opnieuw. Synchronisatie van instellingen starten
Als de gegevens op een bepaalde clientmachine verschillen van die op de servermachine
Als de gegevens correct zijn gesynchroniseerd op meerdere clientmachines, maar niet zijn gesynchroniseerd op een bepaalde clientmachine, volgt u de instructies die op het bedieningspaneel worden weergegeven. Maatregelen bij elk bericht
Als de gegevens op een bepaalde clientmachine verschillen van die op de servermachine, maar er geen bericht wordt weergegeven, verwijdert u de gegevens voor de gebruikersinstellingen en meldt u zich opnieuw aan. (Gegevens van gebruikersinstellingen verwijderen) Als het bericht <Synch. aangepaste instell.: meld opnieuw aan voor synchronisatie.> wordt weergegeven bij het aanmelden, meldt u zich opnieuw aan.
Controleer of de replicatie periodiek wordt uitgevoerd.
De gerepliceerde gegevens worden mogelijk niet verzonden omdat er bijvoorbeeld een probleem is in de netwerkverbinding met de replicatiebestemming, omdat de stroom is uitgeschakeld van de machine die als bestemming voor de replicatie is opgegeven, of omdat de verificatiegegevens zijn veranderd. Meld u aan bij de Remote UI (UI op afstand) als beheerder, selecteer [Synchronize Custom Settings (Server)] [Server] klik op [Replication] en lees het bericht dat verschijnt.
Het volgende bericht verschijnt als de replicatie correct is uitgevoerd.
[Waiting for replication... To change the [Destination Device for Replication], first perform [Stop Replication], then change device. Last Replication : <yyyy/mm/dd hh:mm>]
Het volgende bericht verschijnt als de replicatie niet correct is uitgevoerd.
[Could not perform replication after <yyyy/mm/dd hh:mm> because an error occurred. Check the settings for [Destination Device for Replication] and the status of the destination device.]

Als bij het starten van de replicatie een fout optreedt

De volgende berichten verschijnen als de replicatie bij het starten niet goed wordt uitgevoerd.
[The [Address] is incorrect.]
Controleer in dat geval of de machine die als replicatiebestemming is ingesteld, met hetzelfde netwerk is verbonden.
[The authentication information is incorrect.]
Controleer in dat geval of het systeembeheerder-ID en het wachtwoord van de machine die is ingesteld als replicatiebestemming correct zijn ingesteld.
[A device that cannot be used as the destination for replication is set. Select a different device.]
Controleer in dat geval de netwerkstatus van de machine die als replicatiebestemming is ingesteld. Een machine kan in de volgende gevallen niet als replicatiebestemming worden ingesteld.
Als op de machine synchronisatie van aangepaste instellingen is gestart (server)
Als een andere server is ingesteld als replicatiebestemming
Als de versie van de server oud is
Als <Afdeling-ID beheer> is ingeschakeld op de machine

Als een foutcode wordt weergegeven

Als een probleem optreedt tijdens het maken of terugzetten van een gegevens-back-up, verschijnt een foutcode op het scherm na het uitvoeren van de back-up en het resultaatveld van het uitvoeringslogboek. De oorzaak van elke foutcode is hieronder weergegeven.
DBBU01
Genereren back-upbestand mislukt (apparaat).
DBBU05
Genereren back-upbestand mislukt (netwerk).
DBBU06
Genereren back-upbestand mislukt door gebrek aan vrije ruimte.
DBBU08
Kan de netwerkbestemming niet vinden.
DBBU07
Kan de netwerkbestemming niet openen.
DBBU02
Kan de back-upgegevens niet opslaan.
DBRS01
Herstellen van gegevens van de machine is mislukt.
DBRS02
Herstellen van gegevens van de netwerkbestemming is mislukt.
DBRS08
Kan de netwerkbestemming niet vinden.
DBRS07
Kan de netwerkbestemming niet openen.
Als DBBU02 of DBRS02 wordt weergegeven, kan een fout zijn opgetreden met een niet-geïdentificeerde oorzaak. Controleer het volgende.
Of de instellingen correct zijn ingevoerd
De toegangsrechten voor de SMB-server
De netwerkomgeving
AK9U-0K4