|
U kunt maximaal vijf LDAP-servers opslaan.
|
1
|
Druk op <Registreren>.
|
2
|
Voer de benodigde gegevens in.
<Servernaam>
Voer een naam voor de LDAP-server in.
<Serveradres>
Voer met de alfanumerieke tekens het IP-adres of de hostnaam van de LDAP-server in (voorbeeld: ldap.voorbeeld.com).
<Serveradres> en DNS
Om fouten te voorkomen, moet u op het volgende letten wanneer een zoekopdracht naar een bestemming wordt uitgevoerd vanaf de machine naar de LDAP-server.
Bij het invoeren van het IP-adres controleert u of de bruikbare DNS-server alleen voorwaarts opzoeken ondersteunt. Wanneer de DNS-server alleen voorwaarts opzoeken ondersteunt, drukt u op <Niet gebruiken> of <Gebruik> bij <Authentificatieinformatie> bij stap 4. Wanneer u <Gebr. (beveil. auth.)> selecteert, controleert u of de DNS-server achterwaarts opzoeken ondersteunt.
<Startpositie voor zoeken>
Geef op waar de zoekopdracht in de mappenstructuur van de LDAP-server moet beginnen.
Voor LDAPv3 kunt u de instelling overslaan omdat de machine automatisch de instelling van de server ophaalt. Voor LDAPv2 geeft u altijd het punt op.
Invoeren van de indeling van <Startpositie voor zoeken>
Als u Windows Server gebruikt, voert u de domeinnaam van de Active Directory in stringeenheden gescheiden door een punt "." in. Voeg "DC=" voor elke eenheid toe en scheid ze door komma's ",".
Voorbeeld: Wanneer de domeinnaam "jan.voorbeeld.com" is, voert u "DC=jan,DC=voorbeeld,DC=com" in. Wanneer u Lotus Notes Domino gebruikt, voert u de identificatienaam (dn) van het knooppunt in de mappenstructuur in, dus "cn=gebruiker1,ou=team1,ou=verkoopafd,o=canon".
<Gebruik TLS>
Om de communicatie van/naar de LDAP-server met TLS te coderen, drukt u op <Aan>.
<Timeout bij zoeken>
Geef in seconden op hoelang een zoekopdracht kan duren.
<Max. te zoeken adressen>
Geef op hoeveel bestemmingen kunnen worden gezocht.
<Poortnummer>
Voer het poortnummer in dat wordt gebruikt voor communicatie met de LDAP-server.
|
3
|
Druk op <Volgende>.
|
1
|
Druk op <Gebruik> in <Authentificatieinformatie>.
|
2
|
Voer de gebruikersnaam en het wachtwoord in, en voer de noodzakelijke instellingen uit.
<Gebruikersnaam>
Voer de gebruikersnaam in van de machine die op de LDAP-server is geregistreerd.
Invoeren van de indeling van de gebruikersnaam
Als u Windows Server gebruikt, voert u de indeling "(Windows-domeinnaam)\(Windows-gebruikersnaam)" in.
Voorbeeld: Wanneer de Windows-domeinnaam "voorbeeld" is en de Windows-gebruikersnaam "gebruiker1", voert u "voorbeeld\gebruiker1" in. Wanneer u Lotus Notes Domino gebruikt, voert u de identificatienaam (dn) van de geverifieerde gebruiker in, dus "cn=gebruiker1,ou=team1,ou=verkoopafd,o=canon".
<Wachtwoord>
Voer het wachtwoord in dat op de LDAP-server is geregistreerd. Wanneer het wachtwoord is ingevoerd, wordt <Bevestigen> ter bevestiging weergegeven. Voer het wachtwoord opnieuw in.
<Weergave auth. scherm bij zoeken>
Om bij het zoeken naar bestemmingen de gebruikersnaam en het wachtwoord weer te geven in het invoerscherm, drukt u op <Aan>.
<LDAP-serverversie en tekencode>
Selecteer een combinatie van de LDAP-versie van de server en een tekencode.
|
3
|
Druk op <OK>.
|
1
|
Druk op <Gebr. (beveil. auth.)> in <Authentificatieinformatie>.
|
2
|
Voer de gebruikersnaam en het wachtwoord in, en voer de noodzakelijke instellingen uit.
<Gebruikersnaam>
Voer de gebruikersnaam in van de machine die op de LDAP-server is geregistreerd (voorbeeld:"gebruiker1").
<Wachtwoord>
Voer het wachtwoord in dat op de LDAP-server is geregistreerd. Wanneer het wachtwoord is ingevoerd, wordt <Bevestigen> ter bevestiging weergegeven. Voer het wachtwoord opnieuw in.
<Domeinnaam>
Voer het domeinnaam van de machine in.
<Weergave auth. scherm bij zoeken>
Om bij het zoeken naar bestemmingen de gebruikersnaam en het wachtwoord weer te geven in het invoerscherm, drukt u op <Aan>.
|
3
|
Druk op <OK>.
|
1
|
Druk op <Niet gebruiken> in <Authentificatieinformatie>.
|
2
|
Selecteer een combinatie van de LDAP-versie en de tekencode van de server.
|
3
|
Druk op <OK>.
|