Als <Pap.inv.modus vr opdr. printerstuurprog. met pap.taf.> is ingesteld op <Aan>, krijgen de instellingen van de printerdriver prioriteit wanneer de papiertafel als papierbron is opgegeven voor taken vanuit de printerdriver. Er kunnen papierstoringen of andere afdrukproblemen optreden als het papierformaat en -type dat in de printerdriver zijn opgegeven, niet overeenkomen met het papier dat daadwerkelijk op de papiertafel is geplaatst. |
1 | Druk op <Gebruikersformaat>. |
2 | Specificeer de lengte van de <X>-zijde en <Y>-zijde. Druk op <X> of <Y> om de lengte van elke zijde in te voeren met behulp van de cijfertoetsen. Als u het papierformaat dat u vaak gebruikt op de knoppen <S1> tot en met <S4> registreert, kunt u ze met één simpele aanraking oproepen. Papier met aangepast formaat registreren (papier met aangepast formaat) |
3 | Druk op <OK>. |
1 | Druk op <Envelop>. Het papiertype Envelop kan niet worden geselecteerd in het detailscherm van <Type papier>. Om het papiertype Envelop te selecteren, registreert u het papiertype in <Registreren favoriete papier (papiertafel)> en drukt u vervolgens op <Favoriete papier> in stap 2 de knop waarop het papiertype Envelop is geregistreerd <OK>. Veelgebruikt papierformaat en -type registreren voor de papiertafel |
2 | Selecteer het type envelop. Om een envelop met een aangepast formaat te registreren, drukt u op <Gebruiker> <Volgende> en vervolgens op <X> of <Y> om de zijde op te geven. Daarna gebruikt u de cijfertoetsen om de lengte van de opgegeven zijde in te voeren. Druk op <OK> en ga door naar stap 5. |
Als een ander scherm dan dat voor het opgeven van het papierformaat en -type wordt weergegevenAls een bericht wordt weergegeven waarin u wordt gevraagd de papiergeleider aan te passen, past u de breedte van de papiergeleider opnieuw aan en drukt u op <OK>. |