FAX Utility Instellingen
U kunt de initiële waarden instellen die u wilt gebruiken voor de verificatiefunctie bij het verzenden van faxen, enz. U kunt adressen ook toevoegen of wijzigen in het adresboek.
Paneel [Printergegevens]
Stelt de verificatiefunctie in van het apparaat. U kunt de informatie ook controleren van het apparaat dat u gebruikt.
In dit gedeelte worden de algemene items weergegeven die in elk dialoogvenster worden weergegeven.
[Printernaam]
Geeft de naam van de doelprinter weer.
Als het hulpprogramma is gestart vanaf [Printers en scanners] wordt de printernaam van het geselecteerde apparaat weergegeven.
Als het hulpprogramma was gestart vanaf "Finder", verschijnt een lijst met de printernamen van de apparaten die in macOS zijn geregistreerd.
[Soort]
Toont het type stuurprogramma dat is ingesteld.
Als het hulpprogramma is gestart vanaf [Printers en scanners] wordt de naam van het stuurprogramma van het geselecteerde apparaat weergegeven.
Als het hulpprogramma was gestart vanaf "Finder", verschijnt een lijst met de namen van het stuurprogramma van de apparaten die zijn geregistreerd in macOS.
[Printerinformatie]
Geeft de instellingen van de opties die in het apparaat zijn geïnstalleerd.
Wanneer duplexcommunicatie wordt gebruikt en informatie over het apparaat kan worden opgehaald, worden de optie-instellingen weergegeven.
Wanneer simplexcommunicatie wordt gebruikt of informatie niet van het apparaat kan worden opgehaald, worden de optie-instellingen die handmatig zijn opgegeven in geavanceerd, weergegeven.
[Gebruikersinterface op afstand]
Toont de pagina Gebruikersinterface op afstand van het geselecteerde apparaat.
[Bewaar instellingen]
Slaat de gewijzigde instellingen op.
Paneel [Beheer afdelings-id] |
Stel dit in voor het uitvoeren van afdelings-ID beheer.
Voer de getallen in die op het apparaat zijn ingesteld in [Afdelings-id] en [Pincode]. Als u [Verifieer] selecteert, kunt u controleren of de ingestelde waarden overeenkomen met de apparaatinstellingen.
Paneel [Verificatiefunctie] |
Stel dit in bij gebruik van [Beheer afdelings-id] of [Gebruikersverificatie].
Voer de waarden in die op het apparaat zijn ingesteld in [Afdelings-id] en [Pincode] of [Gebruikersnaam] en [Wachtwoord]. Als u [Verifieer] selecteert, kunt u controleren of de ingevoerde waarden overeenkomen met de apparaatinstellingen.
Paneel [Gebruikersinformatie] |
Stelt de gebruikersnaam in die u wilt gebruiken bij het versturen van faxen. Als u [Naam invoeren] hebt geselecteerd, voer dan een willekeurige naam in. De gebruikersnaam die u hebt ingesteld wordt op het bedieningspaneel van het apparaat weergegeven en gebruikt voor het versturen van faxen.
Paneel [Weergave-instellingen] |
Toont een bevestigingsbericht bij het versturen van faxen.
Paneel [Kennisgeving van voltooide taak] |
Hiermee wordt het opgegeven e-mailadres geïnformeerd over het resultaat van de verzending.
[Kennisgeving van voltooide taak]
Hiermee wordt een e-mailadres geïnformeerd over het resultaat van de verzending. U kunt ook instellen dat het uitsluitend informatie ontvangt over fouten.
Foutmeldingen zijn beperkt tot fouten die tussen het apparaat en het bestemde faxapparaat ontstaan.
Er worden geen meldingen gegeven voor fouten die tussen de computer en het apparaat ontstaan, zelfs als [Alleen fouten] is geselecteerd.
Om te bevestigen of een fax correct werd verzonden, controleert u het faxoverdrachtslogboek of de afdrukwachtrij op het apparaat en controleert u het overdrachtresultaat tussen de computer en het apparaat.
[E-mailadres voor melding]
Voer het e-mailadres in om te informeren over een voltooide taak.
Paneel [Adresboek]
Werkt het adresboek bij van macOS.
[Voeg kaart toe]
Voegt een nieuw adres toe.
[Bewerk kaart]
Wijzigt het adres dat is geregistreerd.
Verwante onderwerpen