Aangepast papier gebruiken

Wanneer u op andere papierformaten dan de standaardformaten wilt afdrukken, moet u eerst het papierformaat registreren.
1.
Open [Apparaten en printers] in het [Configuratiescherm] van Windows.
2.
Klik met de rechtermuisknop op het pictogram van de printer die u gebruikt → klik op [Voorkeursinstellingen voor afdrukken].
3.
Klik op [Aangepast papierformaat] op het tabblad [Pagina-instelling].
Het Dialoogvenster [Instellingen van aangepast papierformaat] wordt weergegeven.
4.
Stel [Naam van aangepast papierformaat], [Eenheid] en [Papierformaat] in.
De instelling voor [Hoogte] moet groter zijn dan of gelijk zijn aan de instelling voor [Breedte].
5.
Klik op [Registreren] → [OK].
U kunt het geregistreerde, aangepaste papierformaat selecteren bij [Paginaformaat] en [Uitvoerformaat] op het tabblad [Algemene instellingen] of [Pagina-instelling].

Referenties

Geregistreerde aangepaste papierformaten kunnen worden gebruikt met alle printers die zijn geïnstalleerd op de computer die u gebruikt.
Selecteer [Aangepast [Vaste naam]] wanneer u een aangepast papierformaat hebt gemaakt in een toepassing.
Sommige afdrukfuncties zijn mogelijk niet beschikbaar wanneer u op andere afdrukformaten dan standaard afdrukt.
Wanneer u een papierformaat in het dialoogvenster voor eigenschappen van een Windows-afdrukserver wilt registreren, moet u de marges in een bereik van 5,0 mm tot minder dan 50,0 mm instellen.
Indien u tabblad [Apparaatinstellingen] → [Details] → [Ook aangepaste papierformaten weergeven die niet in dit stuurprogramma zijn opgenomen] selecteert, kunt u aangepaste papierformaten registreren die nog niet ingesteld zijn in het printerstuurprogramma.
Aangepaste papierformaten die per printermodel anders kunnen worden ingesteld. Raadpleeg de handleiding van de printer voor meer informatie over ondersteunde aangepaste papierformaten en -bronnen.