<Opslaan/Toegang bestanden>

In dit gedeelte worden de instellingen beschreven voor het opslaan van gescande documenten en het afdrukken van opgeslagen bestanden.
<Registreren/Bewerken favorieteninstellingen>
U kunt veelgebruikte instellingen opslaan onder een knop op de machine voor later gebruik bij het opslaan. U kunt ook uw favoriete naam aan een knop toewijzen en geregistreerde instellingen controleren. Een combinatie van veelgebruikte functies registreren
<Wijzig standaard instellingen>
  <Functie-instellingen>  <Opslaan/Toegang bestanden>  <Algemene instellingen>  <Instellingen Scannen en opslaan>
U kunt de instellingen wijzigen die als standaard zijn geregistreerd voor de functie <Scannen en opslaan>.
<Registreren/Bewerken favorieteninstellingen>
  <Functie-instellingen>  <Opslaan/Toegang bestanden>  <Algemene instellingen>  <Instellingen Toegang opgeslagen bestanden>
U kunt veelgebruikte instellingen opslaan onder een knop op de machine voor later gebruik bij het afdrukken. U kunt ook uw favoriete naam aan een knop toewijzen en geregistreerde instellingen controleren. Een combinatie van veelgebruikte functies registreren
<Wijzig standaard instellingen>
  <Functie-instellingen>  <Opslaan/Toegang bestanden>  <Algemene instellingen>  <Instellingen Toegang opgeslagen bestanden>
U kunt de instellingen wijzigen die als standaard zijn geregistreerd voor de functie <Toegang opgeslagen bestanden>.
<Beperk vak PIN tot 7 cijfers/Beperk toegang>
  <Functie-instellingen>  <Opslaan/Toegang bestanden>  <Algemene instellingen>
Als u dit instelt op <Aan>, worden gebruikers gedwongen een pincode van zeven cijfers in te stellen, wat de beveiliging verbetert. De pincode voor gebruikerspostbussen kan worden ingesteld met minstens één cijfer.
<Instellen/Registreren postbussen>
  <Functie-instellingen>  <Opslaan/Toegang bestanden>  <Postbusinstellingen>
U kunt een pincode en een naam voor een postvak instellen, en een tijdsperiode opgeven waarna bestanden in een postvak automatisch worden verwijderd. De postvakinstellingen opgeven
<Periode tot autom. verwijderen van bestand>
  <Functie-instellingen>  <Opslaan/Toegang bestanden>  <Postbusinstellingen>  <Inst. voor alle postbussen>
U kunt een tijdsperiode opgeven waarna bestanden in vakken automatisch worden verwijderd.
<Afdrukken bij opslaan via printerstuurprogr.>
  <Functie-instellingen>  <Opslaan/Toegang bestanden>  <Postbusinstellingen>  <Inst. voor alle postbussen>
U kunt aangeven of een bestand na opslag vanaf een computer moet worden afgedrukt.
<Adr.weergave bij opslaan via printerstuurprog.>
  <Functie-instellingen>  <Opslaan/Toegang bestanden>  <Postbusinstellingen>  <Vak Beveiligingsinstellingen>
Als u dit instelt op <Uit>, kunnen de instellingen voor <Afdrukken bij opslaan via printerstuurprogr.> niet worden gewijzigd.
<Instellingen geïntegreerde Geavanceerde ruimte>
  <Functie-instellingen>  <Opslaan/Toegang bestanden>  <Instellingen Geavanc. ruimte>
U kunt de vereiste instellingen voor het gebruik van de Geavanceerde ruimte in batch opgeven. De Geavanceerde ruimte instellen op openbaar
<Open voor publiek>
  <Functie-instellingen>  <Opslaan/Toegang bestanden>  <Instellingen Geavanc. ruimte>
U kunt opgeven hoe de Geavanceerde ruimte naar het publiek moet worden geopend. De machine kan als SMB- of WebDAV-server extern worden geopend.
<Instellingen WebDAV server>
  <Functie-instellingen>  <Opslaan/Toegang bestanden>  <Instellingen Geavanc. ruimte>
U kunt de beveiligingsinstellingen opgeven die moeten worden gebruikt bij het extern openen van de machine als WebDAV-server.
<Toestaan aanmaken persoonlijke ruimte>
  <Functie-instellingen>  <Opslaan/Toegang bestanden>  <Instellingen Geavanc. ruimte>
U kunt aangeven of in de Geavanceerde ruimte een persoonlijke ruimte mag worden aangemaakt.
<Verwijder alle persoonlijke ruimten>
  <Functie-instellingen>  <Opslaan/Toegang bestanden>  <Instellingen Geavanc. ruimte>
U kunt alle persoonlijke ruimten in de Geavanceerde ruimte verwijderen.
<Initialiseer gedeelde ruimte>
  <Functie-instellingen>  <Opslaan/Toegang bestanden>  <Instellingen Geavanc. ruimte>
U kunt alle mappen en bestanden verwijderen die in de gedeelde ruimte van de Geavanceerde ruimte zijn opgeslagen.
<Verbied schrijven van extern>
  <Functie-instellingen>  <Opslaan/Toegang bestanden>  <Instellingen Geavanc. ruimte>
Voor gebruikers die via een computer of andere machine uit de serie imageRUNNER ADVANCE toegang hebben tot de machine, kunt u aangeven of die gebruikers een map mogen aanmaken of een bestand mogen opslaan in de Geavanceerde ruimte die extern kan worden geopend.
<Authentificatiebeheer>
  <Functie-instellingen>  <Opslaan/Toegang bestanden>  <Instellingen Geavanc. ruimte>
U kunt aangeven of de verificatie van gebruikers die toegang hebben tot de Geavanceerde ruimte, moet worden beheerd. Om een persoonlijke ruimte aan te maken, moet u deze instelling op <Aan> zetten.
<Bestandsindelingen toegestaan voor opslag>
  <Functie-instellingen>  <Opslaan/Toegang bestanden>  <Instellingen Geavanc. ruimte>
U kunt de bestandsindelingen instellen die worden toegestaan voor opslaan in de Geavanceerde ruimte.
<Bewerkingslog opslaan>
  <Functie-instellingen>  <Opslaan/Toegang bestanden>  <Instellingen Geavanc. ruimte>
U kunt aangeven of bewerkingslogboeken moeten worden aangemaakt voor de Geavanceerde ruimte. Als u bewerkingslogboeken hebt uitgevoerd in de Geavanceerde ruimte, kunt u de vastgelegde gebruikershandelingen met de Remote UI (UI op afstand) controleren en nagaan. Daarnaast kunnen de logboeken in de CSV-indeling worden opgeslagen op een computer. Beheren van de logboeken
<Instellingen netwerkplaats>
  <Functie-instellingen>  <Opslaan/Toegang bestanden>  <Netwerkinstellingen>
U kunt de Geavanceerde ruimte van een andere machine uit de imageRUNNER ADVANCE-serie of een Windows-server als een externe verwijzing opslaan. Aansluiten op andere apparaten
<Protocol voor externe verwijzing>
  <Functie-instellingen>  <Opslaan/Toegang bestanden>  <Netwerkinstellingen>
U kunt het protocol selecteren dat moet worden gebruikt als toegang wordt verkregen tot de Geavanceerde ruimte van een andere machine uit de imageRUNNER ADVANCE-serie of een Windows-server die extern wordt geopend. Aansluiten op andere apparaten
<Bevestig TLS-certificaat voor netwerktoegang>
  <Functie-instellingen>  <Opslaan/Toegang bestanden>  <Netwerkinstellingen>
U kunt controleren of het TLS-servercertificaat geldig is wanneer u de Geavanceerde ruimte opent van een andere machine uit de imageRUNNER ADVANCE-serie of een Windows-server. U kunt de geldigheid van het certificaat en de betrouwbaarheid van de certificaatketen controleren, en de CN (algemene naam) bevestigen. Aansluiten op andere apparaten
<Scan/afdrukfunctie gebruiken>
  <Functie-instellingen>  <Opslaan/Toegang bestanden>  <Instellingen geheugenmedia>
Als u deze instelling opgeeft, kunt u documenten uit geheugenmedia opslaan en bestanden in geheugenmedia afdrukken. Het gebruik van geheugenmedia beperken
1Y6A-19L