Papier plaatsen in de papiertafel

Als u afdrukken maakt op transparanten, etiketten, niet-standaard papierformaten of enveloppen, plaats het materiaal dan op de papiertafel.
Het papier dat op de papiertafel wordt geplaatst, moet voldoen aan de onderstaande vereisten.
N.B.
Voor meer informatie, raadpleegt u Afdrukmaterialen.
Papierformaat
Standaardformaat:
A4, A4R, A3 of A5R
Vrij formaat:
99 mm × 148 mm t/m 297 mm × 432 mm
Envelop:
Nr. 10 (COM10), ISO-B5, Monarch, ISO-C5 of DL
Papiergewicht
64 t/m 128 g/m2
Standaard- formaat
U kunt tevens ISO-papierformaten (zoals A4 en B5) of Noord-Amerikaanse papierformaten selecteren (zoals LTR en LGL) door de papierformaatgroep om te schakelen wanneer u het papierformaat aangeeft.
Vrij formaat
U kunt niet-standaard papierformaten plaatsen van 99 mm x 148 mm tot 297 mm x 432 mm.
Envelop
De volgende enveloppen kunnen op de papiertafel worden geplaatst.
Nr. 10 (COM10): 104,7 mm × 241,3 mm
ISO-B5: 176 mm × 250 mm
Monarch: 98,4 mm × 190,5 mm
ISO-C5: 162 mm × 229 mm
DL: 110 mm × 220 mm
BELANGRIJK
De papiertafel met de APS/ADS-modus dient voor elke functie te zijn ingeschakeld om papier aan te kunnen voeren via de papiertafel. (Automatische papierselectie/Automatische lade-omschakeling)
Papier dat is opgerold of gekruld, dient glad te worden gestreken voordat het wordt gebruikt, zodat het papier gemakkelijk via de papiertafel kan worden ingevoerd (maximale hoeveelheid krul: minder dan 10 mm voor normaal papier en minder dan 5 mm voor dik papier.)
De papierlade accepteert mogelijk geen papier dat vocht heeft geabsorbeerd.
Plaats geen combinatie van verschillende papierformaten en -typen.
Zorg ervoor dat de instelling van het papiertype juist is. Een onjuiste instelling van het papiertype kan een negatieve invloed hebben op de kwaliteit van de afbeelding, de fixeereenheid beschadigen en papierstoringen veroorzaken.
Plaats bij etiketten telkens één vel per keer en verwijder elk vel zodra het is uitgevoerd. Meerdere etiketvellen tegelijk plaatsen kan papierstoringen veroorzaken.
Het plaatsen van meerdere vellen dik papier op de papiertafel plaatsen kan papierstoringen veroorzaken. Plaats in dit geval het papier één voor één.
Bij afdrukken op enveloppen dient u het opvangblad leeg te maken zodra 10 enveloppen zijn uitgevoerd.
Enveloppen kunnen tijdens het afdrukken kreukelen.
N.B.
Gebruik voor afdrukken met een hoge kwaliteit door Canon aanbevolen papier.
1
Open de papiertafel.
Als het papierformaat/type papier dat u op de papiertafel gaat plaatsen afwijkt van het standaard papierformaat/type papier dat is ingesteld voor de papiertafel, schakel dan de instellingen voor het standaard papierformaat/type papier uit. (Standaardpapier voor de papiertafel)
Als u groot formaat papier plaatst, trek dan het hulpblad naar buiten en verleng het blad.
2
Stel de papiergeleiders in op het formaat van het papier.
3
Plaats het papier op de papiertafel.
Wanneer papier op de papiertafel is geplaatst, wordt afgedrukt op de naar beneden gerichte zijde.
Zorg dat de stapel papier niet hoger is dan de vullimiet ().
Strijk het gekrulde papier glad voordat u het gaat gebruiken. Omgekruld papier kan een papierstoring veroorzaken.
Is het lastig om gekruld papier glad te strijken, krul de voorranden van het papier dan omhoog zoals hieronder is weergegeven.
Om af te drukken op de achterzijde van voorbedrukt papier, plaatst u het papier met de voorbedrukte zijde omhoog op de papiertafel.
BELANGRIJK:
Wanneer u papier op de papiertafel plaatst, zorg dan dat de stapel goed tegen de geleiders ligt.
Als u dik papier of enveloppen plaatst, krul dan de invoerrand circa 3 mm omhoog. Door de invoerrand om te krullen, krijgen de invoerrollen grip op het papier of de enveloppen die u via de papiertafel wilt invoeren.
N.B.
Volg de instructies op de verpakking over de zijde van het papier die wordt bedrukt.
Als het papier vastloopt, draai de stapel papier dan om en probeer het opnieuw.
Als u enveloppen op de papiertafel plaatst:
1
Pak vijf enveloppen, wapper ze zoals getoond los en maak er een mooie stapel van. Herhaal deze stap vijf keer voor elke set van vijf enveloppen.
2
Plaats de enveloppen op een schone, vlakke ondergrond en druk op de enveloppen in de richting van de pijl om ze glad te strijken. Herhaal deze stap vijf keer voor elke set van vijf enveloppen.
Plaats de enveloppen in de richting waarin ze worden ingevoerd.
3
Houd de bovenrand van de enveloppen stevig naar beneden, zodat de kleppen plat blijven liggen.
N.B.
Als de enveloppen zijn gevuld met lucht, strijk ze dan met uw hand glad voordat u ze op de papiertafel plaatst.
Als u enveloppen aanvoert met lijm aan de sluitkleppen, dan kan deze lijm smelten als gevolg van de warmte en druk van de fixeereenheid.
4
Plaats de enveloppen met de zijde waarop u wilt afdrukken omlaag.
Zorg dat de stapel enveloppen niet hoger is dan de vullimiet ().
BELANGRIJK:
Druk nooit af op de achterzijde van de enveloppen (de zijde met de sluitklep).
Enveloppen kunnen tijdens het afdrukken kreukelen.
4
Specificeren van het papierformaat en -type:
N.B.
Wanneer de standaardinstellingen van de papiertafel zijn ingesteld op 'Aan', worden de schermen voor het aangeven van het papierformaat en -type die in de volgende stappen worden aangegeven niet weergegeven, zelfs als u papier of enveloppen plaatst. Schakel de standaardinstellingen van de papiertafel uit om de instellingsschermen weer te geven. (Standaardpapier voor de papiertafel)
Als u een standaard papierformaat wilt selecteren:
1
Selecteer het papierformaat → druk op [Volgende].
BELANGRIJK:
Zorg ervoor dat de instelling van het papierformaat juist is. Als het papier dat in papiertafel is geplaatst, niet overeenkomt met het ingestelde papierformaat, kan het papier vastlopen.
N.B.
Om een inch papierformaat te selecteren, drukt u op [Inch-formaat].
2
Selecteer het type papier → druk op [OK].
BELANGRIJK:
Zorg ervoor dat de instelling van het papiertype juist is. Een onjuiste instelling van het papiertype kan een negatieve invloed hebben op de kwaliteit van de afbeelding, de fixeereenheid beschadigen en papierstoringen veroorzaken.
N.B.
[Transparant] kan alleen worden geselecteerd wanneer [A4] is geselecteerd als papierformaat.
Raadpleeg Afdrukmaterialen voor meer informatie over papierformaten/typen.
Als u een niet-standaard papierformaat wilt selecteren:
1
Druk op [Afw. form.].
2
Druk op [X] → voer met de numerieke toetsen de lengte in van de horizontale as van het papier.
Het horizontale lengte kan worden ingesteld van 148 mm t/m 432 mm.
3
Druk op [Y] → voer met de numerieke toetsen de lengte in van de verticale as van het papier.
Het verticale lengte kan worden ingesteld van 99 mm t/m 297 mm.
4
Druk op [OK].
BELANGRIJK:
Zorg ervoor dat de instelling van het papierformaat juist is. Als het papier dat in papiertafel is geplaatst, niet overeenkomt met het ingestelde papierformaat, kan het papier vastlopen.
N.B.
Als u tijdens het invoeren van waarden een vergissing maakt, drukt u op [C] (Wissen) → voer de juiste waarden in.
Voor het invoeren van getallen in millimeters, kunt u ook gebruik maken van - (numerieke toetsen) en (Wissen) op het bedieningspaneel.
Om de waarden in te voeren in inches, dient de Inchinvoerinstelling te zijn ingeschakeld. (Waarden in inches invoeren)
Voor het invoeren van de lengte in inches, dient een streep onder expressie (_) te worden ingevoerd tussen het gehele getal en de breuk.
U kunt maximaal twee sets veel gebruikte formaten opslaan. Druk op [Opslaan/Bewerken] → [Formaat 1] of [Formaat 2] → voer de waarde in voor <X> en <Y> → druk op [OK].
Om het opgeslagen formaat op te roepen, drukt u op [Formaat 1] of [Formaat 2] → druk op [OK] en ga verder naar de volgende stap om het papiertype op te geven.
5
Druk op [Volgende].
6
Selecteer het type papier → druk op [OK].
BELANGRIJK:
Zorg ervoor dat de instelling van het papiertype juist is. Een onjuiste instelling van het papiertype kan een negatieve invloed hebben op de kwaliteit van de afbeelding, de fixeereenheid beschadigen en papierstoringen veroorzaken.
N.B.
[3 ponsgaten] en [Transparant] kan niet worden geselecteerd voor niet-standaard papierformaten.
Raadpleeg Afdrukmaterialen voor meer informatie over papierformaten/typen.
Als u een type envelop wilt selecteren:
1
Druk op [Envelop].
2
Selecteer het type envelop → druk op [OK].
BELANGRIJK:
Zorg ervoor dat de instelling van het enveloptype juist is. Als de enveloppen die in papiertafel zijn geplaatst, niet overeenkomen met het ingestelde envelopformaat, kan het papier vastlopen.
3
Druk op [OK].
5
Druk op [Gereed].
Het papierformaat en -type dat u hebt aangegeven worden weergegeven op de toets voor de papiertafel.
N.B.
Om de instellingen van het papierformaat en -type te wijzigen, verwijdert u het papier uit de papiertafel, plaatst u het papier opnieuw en stelt u de instellingen opnieuw in vanaf stap 4.
4HYC-00X