Aangeven van standaardinstellingen

U kunt de instellingen aangeven die essentieel zijn voor de werking van de machine.
N.B.
Het menu Standaardinstellingen bestaat uit meerdere pagina's. Gebruik [] of [] om naar de items te gaan die u wilt instellen.

Initiële functie bij het inschakelen

U kunt het scherm aangeven dat standaard bovenin wordt weergegeven, zoals wanneer u de machine inschakelt.
N.B.
De standaardinstellingen zijn als volgt.
Initiële functie selecteren: 'kopiëren'
Stel Scherm Systeem monitor in als init. functie. 'Uit'
[Apparaat] als standaardinst. bij Systeem monitor 'Aan'
1
Druk op (Extra functies).
Het menu Extra functies verschijnt.
2
Druk op [Standaardinstellingen].
3
Druk op [Initiële functie].
4
Selecteer de instellingen voor het standaard bovenste scherm → druk op [OK].
Afhankelijk van de machineconfiguratie kan het hieronder getoonde scherm afwijken van het werkelijke scherm.
<Selecteer initiële functie>
Druk op [Kopiëren], [Verzenden] (of [Fax]) of [Scannen/Afdrukken] om de initiële functie te selecteren.
BELANGRIJK:
Om de verzendfunctie te gebruiken met de imageRUNNER 2525/2520, moet de functie worden geactiveerd met de optionele Color Send Kit-Y1.
[Fax] wordt alleen weergegeven wanneer wordt voldaan aan beide de volgende voorwaarden.
- De optionele Super G3 Fax Board-AG1 is aangesloten.
- De verzendfunctie is niet geactiveerd.
<Stel het scherm Systeemmonitor in als initiële functie>
 
[Aan]:
Druk op deze toets om het scherm Systeem monitor in te stellen als standaard bovenste scherm.
[Uit]:
Druk op deze toets om het bovenste scherm van de geselecteerde functie (Kopiëren, Verzenden, of Scannen/Afdrukken) standaard in te stellen als het bovenste scherm.
<Stel [Apparaat] in als standaard voor het scherm Systeemmonitor>
 
[Aan]:
Druk op deze toets om het scherm Apparaatstatus in te stellen als standaardscherm van de Systeem monitor. (Het scherm Apparaatstatus wordt weergegeven wanneer u drukt op [Systeem monitor].)
[Uit]:
Druk op deze toets om het scherm Kopieerstatus in te stellen als standaard scherm van de Systeem monitor.
De geselecteerde modus wordt ingesteld.
5
Druk op (Reset) om terug te gaan naar het hoofdscherm.

Standaarddisplay na automatische reset

U kunt instellen of het display naar het standaard bovenste scherm terug gaat of naar het bovenste scherm van de geselecteerde functie wanneer de modus Automatisch wissen wordt geactiveerd.
N.B.
Voor meer informatie over de modus Autom. reset raadpleegt u Automatisch-wissentijd.
De standaardinstelling is 'Initiële functie'.
1
Druk op (Extra functies) → [Standaard instellingen] → [Automatische wisinstelling].
2
Selecteer [Initiële functie] of [Geselecteerde functie] → druk op [OK].
 
[Initiële functie]:
Druk op deze toets om het display terug te schakelen naar het bovenste scherm van de initiële functie. (Initiële functie bij het inschakelen)
Voorbeeld initiële functie: [Scannen/Afdrukken], Weergeven: elk kopieerscherm. De modus Automatisch wissen schakelt het scherm terug naar het standaardhoofdscherm (Scannen/Afdrukken).
[Geselecteerde functie]:
Druk op deze toets om het display terug te schakelen naar het bovenste scherm van de functie die word getoond wanneer de modus Automatische reset word geactiveerd.
Bijvoorbeeld: initiële functie: [Scannen/Afdrukken], Weergeven: elk kopieerscherm. De modus Automatisch wissen schakelt het scherm terug naar het hoofdscherm (Kopiëren).
De geselecteerde modus wordt ingesteld.
3
Druk op (Reset) om terug te gaan naar het hoofdscherm.

Instellen van de Tonerbesparing mode

Met de Tonerbesparingsmodus kunt u het tonerverbruik bij afdrukken selecteren. Gebruik deze instelling als u toner wilt besparen en langer met de tonercartridge wilt doen.
BELANGRIJK
Deze instelling geldt niet voor afdrukopdrachten afkomstig van een computer via het printerstuurprogramma. Schakel de Tonerbesparingsmodus in de instellingen voor afdrukkwaliteit in om toner te besparen wanneer u afdrukt vanaf een computer. (Aanpassen van instellingen)
N.B.
De standaardinstelling is ‘Uit’.
1
Druk op (Extra functies) → [Standaard instellingen] → [Tonerbesparing mode].
2
Selecteer [Hoog], [Laag], of [Uit] → druk op [OK].
N.B.
Het selecteren van 'Hoog' kan de afdrukkwaliteit beïnvloeden. Als u een afname in afdrukkwaliteit ziet, schakel deze modus dan ‘Uit’.
De geselecteerde modus wordt ingesteld.
3
Druk op (Reset) om terug te gaan naar het hoofdscherm.

De afdrukdichtheid aanpassen

U kunt de densiteit van uw afdrukken aanpassen. Gebruik deze instelling als u een verschil ziet tussen de densiteit van de afbeelding op het origineel en de afdruk.
BELANGRIJK
Deze instelling geldt niet voor afdrukopdrachten afkomstig van een computer via het printerstuurprogramma. Gebruik de densiteitsinstelling in de instellingen voor afdrukkwaliteit om de dichtheid aan te passen wanneer u afdrukt vanaf een computer. (Aanpassen van instellingen)
N.B.
De standaardinstelling is de middelste '±0' op een schaal van -4 t/m +4.
1
Druk op (Extra functies) → [Standaard instellingen] → [Printerdensiteit].
2
Druk op [Licht] of [Donker] om de gewenste densiteit in te stellen op de schaal → druk op [OK].
De geselecteerde modus wordt ingesteld.
3
Druk op (Reset) om terug te gaan naar het hoofdscherm.

Waarden in inches invoeren

De Inch invoermodus stelt u in staat te kiezen tussen inch en millimeter als maateenheid. In deze modus wordt de toets voor het omzetten van waarden van millimeter naar inch (of omgekeerd) weergegeven op de diverse numerieke invoerschermen.
N.B.
De standaardinstelling is ‘Uit’.
1
Druk op (Extra functies) → [Standaard instellingen].
Voor assistentie raadpleegt u stap 1 en 2 in Initiële functie bij het inschakelen.
2
Druk op [] of [] tot [Inch invoer] verschijnt → druk op [Inch invoer].
3
Druk op [Aan] of [Uit] → druk op [OK].
[Aan]: Druk op deze toets om de Inch invoer mode in te schakelen.
[Uit]: Druk op deze toets om de Inch invoer mode uit te schakelen.
De geselecteerde modus wordt ingesteld.
4
Druk op (Reset) om terug te gaan naar het hoofdscherm.

Automatische papierselectie/Automatische lade-omschakeling

De machine is voorzien van Automatische papierselectie (APS) en Automatische lade-omschakeling (ADS)-functies.
APS: De machine selecteert automatisch het juiste papierformaat (papierbron) op basis van het formaat van de af te drukken pagina/afbeelding. Bij het kopiëren wordt de papierbron bijvoorbeeld automatisch geselecteerd op basis van het formaat van het formaat van het origineel en de instelling van het zoompercentage.
ADS: Indien een papierbron tijdens een continue afdrukopdracht leegraakt, dan selecteert de machine automatisch een andere papierbron die met hetzelfde formaat papier is gevuld en start de aanvoer van papier vanuit die papierbron.
De instelling Lade geschikt voor APS/ADS definieert welke papierbron (zoals de papiertafel en de Papierlade 1/2/3/4) wordt gebruikt voor bepaalde taken (zoals kopiëren, afdrukken, ontvangen (RX) en andere soorten opdrachten). De instelling kan onafhankelijk worden aangegeven voor alle soorten opdrachten (behalve verzendopdrachten (TX)) en is speciaal handig wanneer u voor verschillende toepassingen verschillende papierbronnen wilt gebruiken.
BELANGRIJK
Het aantal beschikbare papierbronnen kan variëren en is afhankelijk van de configuratie van de machine.
N.B.
De standaardinstellingen zijn 'Uit' voor de papiertafel en 'Aan' voor de papierladen.
1
Druk op (Extra functies) → [Standaard instellingen].
Voor assistentie raadpleegt u stap 1 en 2 in Initiële functie bij het inschakelen.
2
Druk op [] of [] totdat [Lade geschikt voor APS/ADS] verschijnt → druk op [Lade geschikt voor APS/ADS].
3
Druk op [Kopiëren], [Printer], [Ontvangen] (of [Fax]) of [Overige].
Afhankelijk van de machineconfiguratie kan het hieronder getoonde scherm afwijken van het werkelijke scherm.
 
[Kopie]:
Druk op deze toets om te selecteren welke papierbronnen voor de kopieeropdrachten worden gebruikt.
[Printer]:
Druk op deze toets om te selecteren welke papierbronnen worden gebruikt voor de afdrukopdrachten.
[Ontvangen] (of [Fax]):
Druk op deze toets om te selecteren welke papierbronnen worden gebruikt voor de ontvangopdrachten (RX) (afdrukken van ontvangen I-faxen of traditionele faxen).
[Overige]:
Druk op deze toets om te selecteren welke papierbronnen worden gebruikt voor het afdrukken van rapporten, zoals de Adresboeklijst, Lijst met gebruikersgegevens, enz.
BELANGRIJK:
[Ontvangen] wordt alleen weergegeven wanneer de verzendfunctie (optioneel voor de imageRUNNER 2525/2520) is geactiveerd.
[Fax] wordt alleen weergegeven wanneer wordt voldaan aan beide de volgende voorwaarden.
- De optionele Super G3 Fax Board-AG1 is aangesloten.
- De verzendfunctie is niet geactiveerd.
4
Druk op [Aan] of [Uit] voor de papiertafel en de papierladen → druk op [OK].
De beschikbare papierbronnen kunnen worden aangegeven door de volgende pictogrammen:
 
: Papiertafel
: Lade 1
: Lade 2 (optioneel voor de imageRUNNER 2520)
: Lade 3 (optioneel)
: Lade 4 (optioneel)
[Aan]
: Druk op deze toets om de papierbron voor het geselecteerde type opdracht in te schakelen.
[Uit]
: Druk op deze toets om de papierbron voor het geselecteerde type opdracht uit te schakelen.
N.B.
U kunt niet alle papierladen tegelijkertijd uitschakelen. Er dient altijd minimaal een papierlade zijn ingeschakeld.
De geselecteerde modus wordt ingesteld.
5
Druk op (Reset) om terug te gaan naar het hoofdscherm.

Het type envelop in papierlade 2 identificeren

U kunt Papierlade 2 als envelopcassette gebruiken als de optionele Enveloppenaanvoer-D1 erop is aangesloten. (Envelope Feeder Attachment-D1) De instellingen van de envelopcassette definiëren het type enveloppen dat in de papierlade is geplaatst.
N.B.
Voor meer informatie over het beschikbare type enveloppen raadpleegt u Afdrukmaterialen.
De standaardinstelling is ‘Nr.10 (COM10)’ voor zowel [ENV.1] als [ENV.2].
1
Druk op (Extra functies) → [Standaard instellingen].
Voor assistentie raadpleegt u stap 1 en 2 in Initiële functie bij het inschakelen.
2
Druk op [] of [] totdat [Enveloppencassette] verschijnt → druk op [Enveloppencassette].
3
Druk op [ENV.1] of [ENV.2].
4
Druk op [Nr.10 (COM10)], [ISO-B5], [Monarch], [ISO-C5], of [DL] om het gewenste enveloppentype te selecteren → druk op [OK].
BELANGRIJK:
Zorg dat het geselecteerde type envelop overeenkomt met het type envelop dat in papierlade is geplaatst.
De geselecteerde modus wordt ingesteld.
5
Druk op (Reset) om terug te gaan naar het hoofdscherm.

Type papier in een papierbron identificeren

Om frequente problemen te voorkomen dient u het juiste papiertype aan te geven voor het papier dat in elke papierbron is geplaatst. Gebruik deze instelling om aan te geven welk type papier in welke papierlade is geplaatst.
BELANGRIJK
Zorg ervoor dat de instelling van het papiertype juist is. Een onjuiste instelling van het papiertype kan een negatieve invloed hebben op de kwaliteit van de afbeelding, de fixeereenheid beschadigen en papierstoringen veroorzaken.
Het aantal beschikbare papierladen kan variëren en is afhankelijk van de configuratie van de machine.
N.B.
Voor meer informatie over de beschikbare type papier raadpleegt u Afdrukmaterialen.
Voor alle papierbronnen is de standaardinstelling ‘Normaal’.
1
Druk op (Extra functies) → [Standaard instellingen].
Voor assistentie raadpleegt u stap 1 en 2 in Initiële functie bij het inschakelen.
2
Druk op [] of [] totdat [Type papier opslaan] verschijnt → druk op [Type paper opslaan].
3
Selecteer de gewenste papierbron.
De beschikbare papierbronnen kunnen worden aangegeven door de volgende pictogrammen:
 
: Lade 1
: Lade 2 (optioneel voor de imageRUNNER 2520)
: Lade 3 (optioneel)
: Lade 4 (optioneel)
4
Druk op [Normaal ], of [Gerecycled ], [Kleur ], of [3 ponsgaten ] om het gewenste type papier te selecteren → druk op [OK].
De geselecteerde modus wordt ingesteld.
Herhaal de stappen 3 en 4 om het type papier voor de andere laden in te stellen.
BELANGRIJK:
Zorg dat het geselecteerde type papier hetzelfde is als het type papier dat in de geselecteerde papierbron is geplaatst.
5
Druk op (Reset) om terug te gaan naar het hoofdscherm.
N.B.
De opgeslagen typen papier worden voor elke papierbron aangegeven door de desbetreffende papiertypepictogrammen.

Energieverbruik in Sluimermodus

U kunt het niveau energie selecteren dat de machine wordt verbruikt in de Sluimermodus.
N.B.
Ongeacht de instelling is het niveau van het energieverbruik 'Hoog' in de Sluimermodus wanneer de machine opdrachten verwerkt (zoals het ontvangen/doorzenden van faxen).
De standaardinstelling is ‘Laag’.
1
Druk op (Extra functies) → [Standaard instellingen].
Voor assistentie raadpleegt u stap 1 en 2 in Initiële functie bij het inschakelen.
2
Druk op [] of [] totdat [Energieverbruik in sluimer mode] verschijnt → druk op [Energieverbruik in sluimer mode].
3
Druk op [Laag] of [Hoog] om de gewenste instelling te selecteren → druk op [OK].
 
[Laag]: Het niveau van het energieverbruik in de Sluimermodus is laag, maar het duurt langer om vanuit de Sluimermodus te herstellen.
 
[Hoog]: Het niveau van het energieverbruik in de Sluimermodus is hoog, maar het duurt minder lang om vanuit de Sluimermodus te herstellen.
De geselecteerde modus wordt ingesteld.
4
Druk op (Reset) om terug te gaan naar het hoofdscherm.

Bladselectie

U kunt de opvangbladen van de machine aan bepaalde opdrachttypen toewijzen. De opvangbladen worden aangegeven met Blad A en Blad B.
Aangesloten hulpstukken
Opdrachttypen
Blad A en B
Inner Finisher-B1 en Inner Finisher extra blad-B1
Kop.:
(Kopiëren)
Media-afdruk:
Afdrukken:
(Raadpleeg de Help-functie in het printerstuurprogramma.)
Ontvangen (RX):
Overige (bijv. afdrukken van rapporten):
Binnenste 2-weg blad-G1
De opvangbladen kunnen elk worden toegewezen aan meerdere opdrachttypen. Als beide opvangbladen zijn ingeschakeld voor hetzelfde opdrachttype, worden de afdrukken afgeleverd in Blad A totdat de max. capaciteit is bereikt.
BELANGRIJK
De Bladselectie instelling is alleen beschikbaar als de optionele Inner Finisher-B1 wanneer het Inner Finisher extra blad-B1 of Binnenste 2 weg blad-G1 op de machine is aangesloten.
Het Binnenste 2-weg blad-G1 dient voor gebruik te zijn ingeschakeld. (Other System Settings)
Als de optionele Inner Finisher extra blad-B1 of Binnenste 2-weg blad-G1 is aangesloten, dient u de functies voor Blad B in te schakelen zodat de machine de afdrukken hier kan afleveren.
N.B.
De standaardinstellingen zijn als volgt.
Blad A: 'Aan' voor alle opdrachttypen (Alle soorten afdrukken kunnen in Blad A worden geleverd.)
Blad B: 'Uit' voor alle opdrachttypen (Blad B is uitgeschakeld.)
1
Druk op (Extra functies) → [Standaardinstellingen].
Voor assistentie raadpleegt u stap 1 en 2 in Initiële functie bij het inschakelen.
2
Druk op [] of [] totdat [Bladtoewijzing] verschijnt → druk op [Bladtoewijzing].
3
Druk op [Kopie], [Geheugen], [Printer], [Ontvangen] (of [Fax]) of [Overige] om de gewenste opdrachttypen voor elk opvangblad te selecteren → druk op [OK].
De geselecteerde opdrachttypen lichten op.
Afhankelijk van de machineconfiguratie kan het hieronder getoonde scherm afwijken van het werkelijke scherm.
 
[Kopie]:
Druk op deze toets om het blad in te stellen om kopieeropdrachten te verwerken.
[Geheugen]:
Druk op deze toets om het blad in te stellen om afdrukken te verwerken van het USB-geheugen media-apparaat.
[Printer]:
Druk op deze toets om het blad in te stellen om afdrukken te verwerken via het printerstuurprogramma.
[Ontvangen] (of [Fax]):
Druk op deze toets om het blad in te stellen om ontvangen I-fax/faxdocumenten te verwerken.
[Overige]:
Druk op deze toets om het blad in te stellen om rapportafdrukken te verwerken.
De geselecteerde modus wordt ingesteld.
BELANGRIJK:
[Geheugen] wordt alleen weergegeven wanneer de instelling Gebruik media afdruk is ingesteld op 'Aan'. (Other System Settings)
[Ontvangen] wordt alleen weergegeven wanneer de verzendfunctie (optioneel voor de imageRUNNER 2525/2520) is geactiveerd.
[Fax] wordt alleen weergegeven wanneer wordt voldaan aan beide de volgende voorwaarden.
- De optionele Super G3 Fax Board-AG1 is aangesloten.
- De verzendfunctie is niet geactiveerd.
4
Druk op (Reset) om terug te gaan naar het hoofdscherm.

Standaardpapier voor de papiertafel

U kunt het standaard papierformaat en -type voor de papiertafel instellen. Gebruik deze instelling wanneer u vaak hetzelfde papierformaat en -type op de papiertafel plaatst.
N.B.
De papiertafel met de APS/ADS-modus dient voor de gewenste opdrachttypen te zijn ingeschakeld om papier aan te kunnen voeren via de papiertafel. (Automatische papierselectie/Automatische lade-omschakeling)
Voor meer informatie over de beschikbare formaten/type papier raadpleegt u Afdrukmaterialen.
De standaardinstelling is ‘Uit’.
1
Druk op (Extra functies) → [Standaard instellingen].
Voor assistentie raadpleegt u stap 1 en 2 in Initiële functie bij het inschakelen.
2
Druk op [] of [] totdat [Standaardinstellingen papiertafel] verschijnt → druk op [Standaardinstellingen papiertafel].
3
Druk op [Aan] → [Opslaan].
[Opslaan] wordt alleen geactiveerd wanneer er op [Aan] wordt gedrukt.
4
Selecteer het gewenste papierformaat/type papier.
Als u een standaard papierformaat wilt selecteren:
1
Selecteer het gewenste papierformaat → druk op [Volgende].
BELANGRIJK:
Zorg ervoor dat de instelling van het papierformaat juist is. Als het papier dat in papiertafel is geplaatst, niet overeenkomt met het ingestelde papierformaat, kan het papier vastlopen.
N.B.
Om een Amerikaans papierformaat te selecteren, drukt u op [Inch-formaat].
2
Selecteer het gewenste papiertype → druk op [OK].
De geselecteerde modus wordt ingesteld.
BELANGRIJK:
Zorg ervoor dat de instelling van het papiertype juist is. Een onjuiste instelling van het papiertype kan een negatieve invloed hebben op de kwaliteit van de afbeelding, de fixeereenheid beschadigen en papierstoringen veroorzaken.
N.B.
[Transparant] kan alleen worden geselecteerd wanneer [A4] is geselecteerd als papierformaat.
Als [Transparant] of [Etiketten] is geselecteerd, kunt u Roteren, Sorteren of Nieten niet gebruiken als Afwerkmodus.
Als u een niet-standaard papierformaat wilt selecteren:
1
Druk op [Afw.form.].
2
Druk op [X] → voer met de numerieke toetsen de lengte in van de horizontale as van het papier.
Het horizontale lengte kan worden ingesteld van 148 mm t/m 432 mm.
3
Druk op [Y] → voer met de numerieke toetsen de lengte in van de verticale as van het papier.
Het verticale lengte kan worden ingesteld van 99 mm t/m 297 mm.
4
Druk op [OK].
BELANGRIJK:
Zorg ervoor dat de instelling van het papierformaat juist is. Als het papier dat in papiertafel is geplaatst, niet overeenkomt met het ingestelde papierformaat, kan het papier vastlopen.
N.B.
Als u een vergissing maakt tijdens het invoeren van de cijfers, druk dan op (Wissen) → voer de juiste cijfers in.
Voor het invoeren van getallen in millimeters kunt u ook gebruik maken van - (numerieke toetsen) en (Wissen) op het bedieningspaneel.
Druk op [Inch] om waarden in inches in te voeren. (Waarden in inches invoeren)
Voor het invoeren van de lengte in inches, dient een streep onder expressie (_) te worden ingevoerd tussen het gehele getal en de breuk.
U kunt drukken op [Formaat 1] of [Formaat 2] om het papierformaat aan te geven als de waarden van de horizontale en verticale assen vooraf zijn opgeslagen. (Niet-standaard papierformaten opslaan)
5
Druk op [Volgende].
6
Selecteer het gewenste papiertype → druk op [OK].
De geselecteerde modus wordt ingesteld.
BELANGRIJK:
Zorg ervoor dat de instelling van het papiertype juist is. Een onjuiste instelling van het papiertype kan een negatieve invloed hebben op de kwaliteit van de afbeelding, de fixeereenheid beschadigen en papierstoringen veroorzaken.
N.B.
[3 ponsgaten] en [Transparant] kan niet worden geselecteerd voor niet-standaard papierformaten.
Als u een type envelop wilt selecteren:
1
Druk op [Envelop].
2
Selecteer het gewenste type envelop → druk op [OK].
BELANGRIJK:
Zorg ervoor dat de instelling van het enveloptype juist is. Als de enveloppen die in papiertafel zijn geplaatst, niet overeenkomen met het ingestelde envelopformaat, kan het papier vastlopen.
3
Druk op [OK].
De geselecteerde modus wordt ingesteld.
5
Druk op (Reset) om terug te gaan naar het hoofdscherm.

Niet-standaard papierformaten opslaan

U kunt de horizontale en verticale lengten opslaan voor niet-standaard papierformaten zodat u de lengten kunt aangeven met een enkele druk op de knop. (Standaardpapier voor de papiertafel) Deze instelling is handig als u regelmatig gebruik maakt van diverse niet-standaard papierformaten.
1
Druk op (Extra functies) → [Standaard instellingen].
Voor assistentie raadpleegt u stap 1 en 2 in Initiële functie bij het inschakelen.
2
Druk op [] of [] totdat [Opslaan afwijkend formaat] verschijnt → druk op [Opslaan afwijkend formaat].
3
Het gewenste niet-standaard papierformaat aangeven:
1
Druk op [Formaat 1] of [Formaat 2].
U kunt twee soorten niet-standaard papierformaten opslaan.
2
Druk op [X] → voer met [-] of [+] de lengte in van de horizontale as van het papier.
Het horizontale lengte kan worden ingesteld van 148 mm t/m 432 mm.
3
Druk op [Y] → voer met [-] of [+] de lengte in van de verticale as van het papier.
Het verticale lengte kan worden ingesteld van 99 mm t/m 297 mm.
4
Druk op [OK].
Herhaal deze stap om een ander formaat niet-standaard papier op te slaan of te bewerken.
BELANGRIJK:
Zorg ervoor dat de instelling van het papierformaat juist is. Als het papier dat in papiertafel is geplaatst, niet overeenkomt met het ingestelde papierformaat, kan het papier vastlopen.
N.B.
Als u een vergissing maakt tijdens het invoeren van de cijfers, druk dan op (Wissen) → voer de juiste cijfers in.
Voor het invoeren van getallen in millimeters kunt u ook gebruik maken van - (numerieke toetsen) en (Wissen) op het bedieningspaneel.
Druk op [Inch] om waarden in inches in te voeren. (Waarden in inches invoeren)
Voor het invoeren van de lengte in inches, dient een streep onder expressie (_) te worden ingevoerd tussen het gehele getal en de breuk.
4
Druk op (Reset) om terug te gaan naar het hoofdscherm.

Papieraanvoermethode selecteren

U kunt instellen of voor uw opdracht de printersnelheid prioriteit krijgt of het afdrukken op een specifieke zijde van het papier. Dit is handig wanneer u enkelzijdige of dubbelzijdige afdrukken wilt maken op voorbedrukt papier (papier waar al logo's of tekst op is afgedrukt) zonder het papier om te draaien dat zich een papierbron bevindt.
N.B.
Voor alle papierbronnen is de standaardinstelling ‘Snelheid’.
1
Druk op (Extra functies) → [Standaard instellingen].
Voor assistentie raadpleegt u stap 1 en 2 in Initiële functie bij het inschakelen.
2
Druk op [] of [] totdat [Omschakeling papierinvoermethode] verschijnt → druk op [Omschakeling papierinvoermethode].
3
Druk op [Snelheid] of [Afdrukzijde] om de gewenste papierinvoermethode te selecteren → druk op [OK].
 
[Snelheid]:
Wanneer u enkelzijdige of dubbelzijdige afdrukken in de machine invoert, zal de methode voor uitvoer van papier wijzigen en dit heeft invloed op de afdruksnelheid. Om over een maximale printsnelheid te kunnen beschikken, dient u het papier als volgt handmatig te plaatsen:
Eenzijdig afdrukken
Plaats het papier met de goede zijde omhoog in een papierlade of met de goede zijde omlaag op de papiertafel. De zijde die in de papierlade naar boven is gericht en de zijde die op de papiertafel en in het papiermagazijn naar beneden is gericht, is de zijde waar op wordt afgedrukt.
Dubbelzijdig afdrukken
Plaats het papier met de goede zijde omlaag in een papierlade of met de goede zijde omhoog op de papiertafel. De zijde die in de papierlade naar beneden is gericht en de zijde die op de papiertafel naar boven is gericht, is de zijde waar eerst op wordt afgedrukt.
[Afdrukzijde]:
Als [Afdrukzijde] is geselecteerd, is de zijde die in de papierlade naar beneden is gericht altijd de zijde waar eerst op wordt afgedrukt, ongeacht of het enkel- of dubbelzijdige afdrukken zijn. (Bij de papiertafel zal als eerste worden afgedrukt op de zijde die naar boven is gericht.) Soms zal echter iets van de snelheid verloren gaat wanneer enkelzijdige afdrukken worden gemaakt.
De geselecteerde modus wordt ingesteld.
4
Druk op (Reset) om terug te gaan naar het hoofdscherm.

Wijzigen van de taal op het scherm

U kunt de taal wijzigen die op het aanraakscherm wordt weergegeven.
N.B.
De standaardinstelling is ‘Uit’.
1
Druk op (Extra functies) → [Standaard instellingen].
Voor assistentie raadpleegt u stap 1 en 2 in Initiële functie bij het inschakelen.
2
Druk op [] of [] totdat [Taalomschakeling] verschijnt → druk op [Taalomschakeling].
3
Aangeven van de gewenste taal:
1
Druk op [Aan].
De taal kan alleen worden gewijzigd wanneer er op [Aan] wordt gedrukt.
2
Druk op [] of [] totdat de gewenste taal in de lijst verschijnt → selecteer de gewenste taal.
3
Druk op [OK].
4
Druk op [Taalomschakeling].
5
Druk op [Uit]→ [OK].
BELANGRIJK:
Als Taalomschakeling is ingesteld op 'Aan,' zijn sommige tekens uitgesloten en kunnen deze niet worden ingevoerd. Voor het invoeren van alle tekens dient u de Taalomschakeling op 'Uit' in te stellen.
6
Herstart de machine.
Schakel de machine uit, wacht minstens 10 seconden en schakel de machine weer in.
Het bovenste scherm wordt weergegeven in de geselecteerde taal.

Omwisselen van het displaycontrast

In de modus Omgewisseld scherm worden de lichte en donkere delen op het aanraakscherm omgewisseld. Gebruik deze modus wanneer u het moeilijk vindt om te zien wat op het display staat.
N.B.
De standaardinstelling is ‘Uit’.
1
Druk op (Extra functies) → [Standaard instellingen].
Voor assistentie raadpleegt u stap 1 en 2 in Initiële functie bij het inschakelen.
2
Druk op [] of [] totdat [Omgewisseld display (Z/W)] verschijnt → druk op [Omgewisseld display (Z/W)].
3
Druk op [Aan] of [Uit] om de gewenste mode in- of uit te schakelen → druk op [OK].
De geselecteerde modus wordt ingesteld.
4
Druk op (Reset) om terug te gaan naar het hoofdscherm.

Weergave opdracht bij aanvoerstoring

Als de aanvoer niet schoon is, zal de machine stof en verontreinigingen scannen en op de kopieën afdrukken. U kunt de machine instellen om u te waarschuwen het scanvlak te reinigen wanneer de machine strepen of vlekken signaleert.
BELANGRIJK
Deze modus is alleen beschikbaar als de machine is uitgerust met de invoerlade (optioneel voor imageRUNNER 2525/2520).
N.B.
De melding aanvoerfout verschijnt wanneer er originelen in de aanvoer worden geplaatst.
De standaardinstelling is ‘Aan’.
1
Druk op (Extra functies) → [Standaard instellingen].
Voor assistentie raadpleegt u stap 1 en 2 in Initiële functie bij het inschakelen.
2
Druk op [] of [] totdat [Foutweergave bij verontrein. aanvoer] verschijnt → druk op [Foutweergave bij verontrein. aanvoer].
3
Druk op [Aan] of [Uit] om de melding aanvoerfout in- of uit te schakelen → druk op [OK].
De geselecteerde modus wordt ingesteld.
4
Druk op (Reset) om terug te gaan naar het hoofdscherm.

Instellen van de gammawaarde voor scans op afstand

U kunt de gammawaarde instellen die wordt gebruikt voor het scannen van kleurendocumenten in uw computer. Selecteer een gammawaarde die het best geschikt is voor uw computerinstellingen, zodat uw scans op het computerdisplay gereproduceerd kunnen worden met een zo groot mogelijke gelijkenis van het origineel.
N.B.
Voor meer informatie over de functie Scan op afstand raadpleegt u de Help-functie in de Network ScanGear Guide.
De standaardinstelling is 'Gamma 1,8'.
1
Druk op (Extra functies) → [Standaard instellingen].
Voor assistentie raadpleegt u stap 1 en 2 in Initiële functie bij het inschakelen.
2
Druk op [] of [] totdat [Gammawaarde voor scans op afstand] verschijnt → druk op [Gammawaarde voor scans op afstand].
3
Druk op [Gamma 1,0], [Gamma 1,4], [Gamma 1,8] of [Gamma 2,2]) om de gewenste gammawaarde te selecteren → druk op [OK].
De geselecteerde modus wordt ingesteld.
4
Druk op (Reset) om terug te gaan naar het hoofdscherm.

Instellen van de modus Beperkte functies

Het gebruik van de afwerkinstellingen kan soms problemen veroorzaken als gevolg van de functionele complexiteit ervan. Als dergelijke problemen zich voordoen, kunt u het gebruik van de afwerkinstellingen handmatig beperken.
BELANGRIJK
De Beperkte functies modus is alleen beschikbaar wanneer de optionele Inner Finisher-B1 is aangesloten op de machine.
N.B.
De standaardinstelling is ‘Uit’.
1
Druk op (Extra functies) → [Standaard instellingen].
Voor assistentie raadpleegt u stap 1 en 2 in Initiële functie bij het inschakelen.
2
Druk op [] of [] totdat [Modus Beperkte functies] verschijnt → druk op [Modus Beperkte functies].
3
Druk op [Aan] of [Uit] om de gewenste mode in- of uit te schakelen → druk op [OK].
De geselecteerde modus wordt ingesteld.
4
Herstart de machine.
Schakel de machine uit, wacht minstens 10 seconden en schakel de machine weer in.

Opgeven van B5-/EXEC-papier

Geef B5 of EXEC aan wanneer papier van deze formaten in de papierladen wordt geplaatst.
N.B.
De standaardinstelling is ‘B5’.
1
Druk op (Extra functies) → [Standaardinstellingen].
Voor assistentie raadpleegt u stap 1 en 2 in Initiële functie bij het inschakelen.
2
Druk op [] of [] totdat [B5-/EXEC-papierselectie] verschijnt → druk op [B5-/EXEC-papierselectie].
3
Druk op [B5] of [EXEC] voor elke papierbron om het gewenste papierformaat te selecteren → druk op [OK].
De beschikbare papierbronnen kunnen worden aangegeven door de volgende pictogrammen:
 
: Lade 1
: Lade 2 (optioneel voor de imageRUNNER 2520)
: Lade 3 (optioneel)
: Lade 4 (optioneel)
4
Open de papierlade en sluit deze vervolgens.
De geselecteerde modus wordt ingesteld.
5
Druk op (Reset) om terug te gaan naar het hoofdscherm.

Opgeven van A5R-/STMTR-papier

Geef A5R of STMTR aan wanneer papier van deze formaten in de papierladen wordt geplaatst.
N.B.
De standaardinstelling is ‘A5R’.
1
Druk op (Extra functies) → [Standaardinstellingen].
Voor assistentie raadpleegt u stap 1 en 2 in Initiële functie bij het inschakelen.
2
Druk op [] of [] totdat [A5R-/STMTR-papierselectie] verschijnt → druk op [A5R-/STMTR-papierselectie].
3
Druk op [A5R] of [STMTR] voor elke papierbron om het gewenste papierformaat te selecteren → druk op [OK].
De beschikbare papierbronnen kunnen worden aangegeven door de volgende pictogrammen:
 
: Lade 1
: Lade 2 (optioneel voor de imageRUNNER 2520)
: Lade 3 (optioneel)
: Lade 4 (optioneel)
4
Open de papierlade en sluit deze vervolgens.
De geselecteerde modus wordt ingesteld.
5
Druk op (Reset) om terug te gaan naar het hoofdscherm.

De standaardinstellingen terugzetten naar de standaardwaarden

U kunt alle standaardinstellingen naar hun standaard fabriekswaarden terugzetten.
N.B.
Door het terugzetten van de standaardinstellingen naar de standaard waarden blijft de taal die op het aanraakscherm wordt weergegeven ongewijzigd. (Wijzigen van de taal op het scherm)
1
Druk op (Extra functies) → [Standaardinstellingen].
Voor assistentie raadpleegt u stap 1 en 2 in Initiële functie bij het inschakelen.
2
Druk op [] of [] totdat [Initialiseer standaard instellingen] verschijnt → druk op [Initialiseer standaard instellingen].
3
Druk op [Ja] om de standaardwaarden te herstellen.
Druk op [Nee] om Standaardinstellingen af te sluiten.
4
Druk op (Reset) om terug te gaan naar het hoofdscherm.
4HYC-013