N.B.
|
Het menu Standaardinstellingen bestaat uit meerdere pagina's. Gebruik [] of [] om naar de items te gaan die u wilt instellen.
|
N.B.
|
De standaardinstellingen zijn als volgt.
Initiële functie selecteren: 'kopiëren'
Stel Scherm Systeem monitor in als init. functie. 'Uit'
[Apparaat] als standaardinst. bij Systeem monitor 'Aan'
|
|
[Aan]:
|
Druk op deze toets om het scherm Systeem monitor in te stellen als standaard bovenste scherm.
|
[Uit]:
|
Druk op deze toets om het bovenste scherm van de geselecteerde functie (Kopiëren, Verzenden, of Scannen/Afdrukken) standaard in te stellen als het bovenste scherm.
|
|
[Aan]:
|
Druk op deze toets om het scherm Apparaatstatus in te stellen als standaardscherm van de Systeem monitor. (Het scherm Apparaatstatus wordt weergegeven wanneer u drukt op [Systeem monitor].)
|
[Uit]:
|
Druk op deze toets om het scherm Kopieerstatus in te stellen als standaard scherm van de Systeem monitor.
|
N.B.
|
Voor meer informatie over de modus Autom. reset raadpleegt u Automatisch-wissentijd.
De standaardinstelling is 'Initiële functie'.
|
|
[Initiële functie]:
|
Druk op deze toets om het display terug te schakelen naar het bovenste scherm van de initiële functie. (Initiële functie bij het inschakelen)
Voorbeeld initiële functie: [Scannen/Afdrukken], Weergeven: elk kopieerscherm. De modus Automatisch wissen schakelt het scherm terug naar het standaardhoofdscherm (Scannen/Afdrukken). |
[Geselecteerde functie]:
|
Druk op deze toets om het display terug te schakelen naar het bovenste scherm van de functie die word getoond wanneer de modus Automatische reset word geactiveerd.
Bijvoorbeeld: initiële functie: [Scannen/Afdrukken], Weergeven: elk kopieerscherm. De modus Automatisch wissen schakelt het scherm terug naar het hoofdscherm (Kopiëren). |
BELANGRIJK
|
Deze instelling geldt niet voor afdrukopdrachten afkomstig van een computer via het printerstuurprogramma. Schakel de Tonerbesparingsmodus in de instellingen voor afdrukkwaliteit in om toner te besparen wanneer u afdrukt vanaf een computer. (Aanpassen van instellingen)
|
N.B.
|
De standaardinstelling is ‘Uit’.
|
BELANGRIJK
|
Deze instelling geldt niet voor afdrukopdrachten afkomstig van een computer via het printerstuurprogramma. Gebruik de densiteitsinstelling in de instellingen voor afdrukkwaliteit om de dichtheid aan te passen wanneer u afdrukt vanaf een computer. (Aanpassen van instellingen)
|
N.B.
|
De standaardinstelling is de middelste '±0' op een schaal van -4 t/m +4.
|
N.B.
|
De standaardinstelling is ‘Uit’.
|
BELANGRIJK
|
Het aantal beschikbare papierbronnen kan variëren en is afhankelijk van de configuratie van de machine.
|
N.B.
|
De standaardinstellingen zijn 'Uit' voor de papiertafel en 'Aan' voor de papierladen.
|
|
[Kopie]:
|
Druk op deze toets om te selecteren welke papierbronnen voor de kopieeropdrachten worden gebruikt.
|
[Printer]:
|
Druk op deze toets om te selecteren welke papierbronnen worden gebruikt voor de afdrukopdrachten.
|
|
[Ontvangen] (of [Fax]):
|
Druk op deze toets om te selecteren welke papierbronnen worden gebruikt voor de ontvangopdrachten (RX) (afdrukken van ontvangen I-faxen of traditionele faxen).
|
|
[Overige]:
|
Druk op deze toets om te selecteren welke papierbronnen worden gebruikt voor het afdrukken van rapporten, zoals de Adresboeklijst, Lijst met gebruikersgegevens, enz.
|
|
: Papiertafel
|
|
: Lade 1
|
||
: Lade 2 (optioneel voor de imageRUNNER 2520)
|
||
: Lade 3 (optioneel)
|
||
: Lade 4 (optioneel)
|
||
[Aan]
|
: Druk op deze toets om de papierbron voor het geselecteerde type opdracht in te schakelen.
|
|
[Uit]
|
: Druk op deze toets om de papierbron voor het geselecteerde type opdracht uit te schakelen.
|
N.B.
|
Voor meer informatie over het beschikbare type enveloppen raadpleegt u Afdrukmaterialen.
De standaardinstelling is ‘Nr.10 (COM10)’ voor zowel [ENV.1] als [ENV.2].
|
BELANGRIJK
|
Zorg ervoor dat de instelling van het papiertype juist is. Een onjuiste instelling van het papiertype kan een negatieve invloed hebben op de kwaliteit van de afbeelding, de fixeereenheid beschadigen en papierstoringen veroorzaken.
Het aantal beschikbare papierladen kan variëren en is afhankelijk van de configuratie van de machine.
|
N.B.
|
Voor meer informatie over de beschikbare type papier raadpleegt u Afdrukmaterialen.
Voor alle papierbronnen is de standaardinstelling ‘Normaal’.
|
|
: Lade 1
|
|
: Lade 2 (optioneel voor de imageRUNNER 2520)
|
||
: Lade 3 (optioneel)
|
||
: Lade 4 (optioneel)
|
N.B.
|
Ongeacht de instelling is het niveau van het energieverbruik 'Hoog' in de Sluimermodus wanneer de machine opdrachten verwerkt (zoals het ontvangen/doorzenden van faxen).
De standaardinstelling is ‘Laag’.
|
|
[Laag]: Het niveau van het energieverbruik in de Sluimermodus is laag, maar het duurt langer om vanuit de Sluimermodus te herstellen.
|
|
[Hoog]: Het niveau van het energieverbruik in de Sluimermodus is hoog, maar het duurt minder lang om vanuit de Sluimermodus te herstellen.
|
Aangesloten hulpstukken
|
Opdrachttypen
|
Blad A en B
|
Inner Finisher-B1 en Inner Finisher extra blad-B1
|
Kop.:
(Kopiëren)
Media-afdruk: Afdrukken:
(Raadpleeg de Help-functie in het printerstuurprogramma.)
Ontvangen (RX):
Overige (bijv. afdrukken van rapporten):
|
|
Binnenste 2-weg blad-G1
|
BELANGRIJK
|
De Bladselectie instelling is alleen beschikbaar als de optionele Inner Finisher-B1 wanneer het Inner Finisher extra blad-B1 of Binnenste 2 weg blad-G1 op de machine is aangesloten.
Het Binnenste 2-weg blad-G1 dient voor gebruik te zijn ingeschakeld. (Other System Settings)
Als de optionele Inner Finisher extra blad-B1 of Binnenste 2-weg blad-G1 is aangesloten, dient u de functies voor Blad B in te schakelen zodat de machine de afdrukken hier kan afleveren.
|
N.B.
|
De standaardinstellingen zijn als volgt.
Blad A: 'Aan' voor alle opdrachttypen (Alle soorten afdrukken kunnen in Blad A worden geleverd.)
Blad B: 'Uit' voor alle opdrachttypen (Blad B is uitgeschakeld.)
|
|
[Kopie]:
|
Druk op deze toets om het blad in te stellen om kopieeropdrachten te verwerken.
|
[Geheugen]:
|
Druk op deze toets om het blad in te stellen om afdrukken te verwerken van het USB-geheugen media-apparaat.
|
|
[Printer]:
|
Druk op deze toets om het blad in te stellen om afdrukken te verwerken via het printerstuurprogramma.
|
|
[Ontvangen] (of [Fax]):
|
Druk op deze toets om het blad in te stellen om ontvangen I-fax/faxdocumenten te verwerken.
|
|
[Overige]:
|
Druk op deze toets om het blad in te stellen om rapportafdrukken te verwerken.
|
N.B.
|
De papiertafel met de APS/ADS-modus dient voor de gewenste opdrachttypen te zijn ingeschakeld om papier aan te kunnen voeren via de papiertafel. (Automatische papierselectie/Automatische lade-omschakeling)
Voor meer informatie over de beschikbare formaten/type papier raadpleegt u Afdrukmaterialen.
De standaardinstelling is ‘Uit’.
|
1
|
Selecteer het gewenste papierformaat → druk op [Volgende].
BELANGRIJK:
Zorg ervoor dat de instelling van het papierformaat juist is. Als het papier dat in papiertafel is geplaatst, niet overeenkomt met het ingestelde papierformaat, kan het papier vastlopen.
N.B.
Om een Amerikaans papierformaat te selecteren, drukt u op [Inch-formaat].
|
2
|
Selecteer het gewenste papiertype → druk op [OK].
De geselecteerde modus wordt ingesteld.
BELANGRIJK:
Zorg ervoor dat de instelling van het papiertype juist is. Een onjuiste instelling van het papiertype kan een negatieve invloed hebben op de kwaliteit van de afbeelding, de fixeereenheid beschadigen en papierstoringen veroorzaken.
N.B.
[Transparant] kan alleen worden geselecteerd wanneer [A4] is geselecteerd als papierformaat.
Als [Transparant] of [Etiketten] is geselecteerd, kunt u Roteren, Sorteren of Nieten niet gebruiken als Afwerkmodus.
|
1
|
Druk op [Afw.form.].
|
2
|
Druk op [X] → voer met de numerieke toetsen de lengte in van de horizontale as van het papier.
Het horizontale lengte kan worden ingesteld van 148 mm t/m 432 mm.
|
3
|
Druk op [Y] → voer met de numerieke toetsen de lengte in van de verticale as van het papier.
Het verticale lengte kan worden ingesteld van 99 mm t/m 297 mm.
|
4
|
Druk op [OK].
BELANGRIJK:
Zorg ervoor dat de instelling van het papierformaat juist is. Als het papier dat in papiertafel is geplaatst, niet overeenkomt met het ingestelde papierformaat, kan het papier vastlopen.
N.B.
Als u een vergissing maakt tijdens het invoeren van de cijfers, druk dan op (Wissen) → voer de juiste cijfers in.
Voor het invoeren van getallen in millimeters kunt u ook gebruik maken van - (numerieke toetsen) en (Wissen) op het bedieningspaneel.
Druk op [Inch] om waarden in inches in te voeren. (Waarden in inches invoeren)
Voor het invoeren van de lengte in inches, dient een streep onder expressie (_) te worden ingevoerd tussen het gehele getal en de breuk.
U kunt drukken op [Formaat 1] of [Formaat 2] om het papierformaat aan te geven als de waarden van de horizontale en verticale assen vooraf zijn opgeslagen. (Niet-standaard papierformaten opslaan)
|
5
|
Druk op [Volgende].
|
6
|
Selecteer het gewenste papiertype → druk op [OK].
De geselecteerde modus wordt ingesteld.
BELANGRIJK:
Zorg ervoor dat de instelling van het papiertype juist is. Een onjuiste instelling van het papiertype kan een negatieve invloed hebben op de kwaliteit van de afbeelding, de fixeereenheid beschadigen en papierstoringen veroorzaken.
N.B.
[3 ponsgaten] en [Transparant] kan niet worden geselecteerd voor niet-standaard papierformaten.
|
1
|
Druk op [Envelop].
|
2
|
Selecteer het gewenste type envelop → druk op [OK].
BELANGRIJK:
Zorg ervoor dat de instelling van het enveloptype juist is. Als de enveloppen die in papiertafel zijn geplaatst, niet overeenkomen met het ingestelde envelopformaat, kan het papier vastlopen.
|
3
|
Druk op [OK].
De geselecteerde modus wordt ingesteld.
|
1
|
Druk op [Formaat 1] of [Formaat 2].
U kunt twee soorten niet-standaard papierformaten opslaan.
|
2
|
Druk op [X] → voer met [-] of [+] de lengte in van de horizontale as van het papier.
Het horizontale lengte kan worden ingesteld van 148 mm t/m 432 mm.
|
3
|
Druk op [Y] → voer met [-] of [+] de lengte in van de verticale as van het papier.
Het verticale lengte kan worden ingesteld van 99 mm t/m 297 mm.
|
4
|
Druk op [OK].
Herhaal deze stap om een ander formaat niet-standaard papier op te slaan of te bewerken.
|
N.B.
|
Voor alle papierbronnen is de standaardinstelling ‘Snelheid’.
|
|
[Snelheid]:
|
Wanneer u enkelzijdige of dubbelzijdige afdrukken in de machine invoert, zal de methode voor uitvoer van papier wijzigen en dit heeft invloed op de afdruksnelheid. Om over een maximale printsnelheid te kunnen beschikken, dient u het papier als volgt handmatig te plaatsen:
Eenzijdig afdrukken
Plaats het papier met de goede zijde omhoog in een papierlade of met de goede zijde omlaag op de papiertafel. De zijde die in de papierlade naar boven is gericht en de zijde die op de papiertafel en in het papiermagazijn naar beneden is gericht, is de zijde waar op wordt afgedrukt. Dubbelzijdig afdrukken
Plaats het papier met de goede zijde omlaag in een papierlade of met de goede zijde omhoog op de papiertafel. De zijde die in de papierlade naar beneden is gericht en de zijde die op de papiertafel naar boven is gericht, is de zijde waar eerst op wordt afgedrukt. |
[Afdrukzijde]:
|
Als [Afdrukzijde] is geselecteerd, is de zijde die in de papierlade naar beneden is gericht altijd de zijde waar eerst op wordt afgedrukt, ongeacht of het enkel- of dubbelzijdige afdrukken zijn. (Bij de papiertafel zal als eerste worden afgedrukt op de zijde die naar boven is gericht.) Soms zal echter iets van de snelheid verloren gaat wanneer enkelzijdige afdrukken worden gemaakt.
|
N.B.
|
De standaardinstelling is ‘Uit’.
|
1
|
Druk op [Aan].
De taal kan alleen worden gewijzigd wanneer er op [Aan] wordt gedrukt.
|
2
|
Druk op [] of [] totdat de gewenste taal in de lijst verschijnt → selecteer de gewenste taal.
|
3
|
Druk op [OK].
|
N.B.
|
De standaardinstelling is ‘Uit’.
|
BELANGRIJK
|
Deze modus is alleen beschikbaar als de machine is uitgerust met de invoerlade (optioneel voor imageRUNNER 2525/2520).
|
N.B.
|
De melding aanvoerfout verschijnt wanneer er originelen in de aanvoer worden geplaatst.
De standaardinstelling is ‘Aan’.
|
N.B.
|
Voor meer informatie over de functie Scan op afstand raadpleegt u de Help-functie in de Network ScanGear Guide.
De standaardinstelling is 'Gamma 1,8'.
|
BELANGRIJK
|
De Beperkte functies modus is alleen beschikbaar wanneer de optionele Inner Finisher-B1 is aangesloten op de machine.
|
N.B.
|
De standaardinstelling is ‘Uit’.
|
N.B.
|
De standaardinstelling is ‘B5’.
|
|
: Lade 1
|
|
: Lade 2 (optioneel voor de imageRUNNER 2520)
|
||
: Lade 3 (optioneel)
|
||
: Lade 4 (optioneel)
|
N.B.
|
De standaardinstelling is ‘A5R’.
|
|
: Lade 1
|
|
: Lade 2 (optioneel voor de imageRUNNER 2520)
|
||
: Lade 3 (optioneel)
|
||
: Lade 4 (optioneel)
|
N.B.
|
Door het terugzetten van de standaardinstellingen naar de standaard waarden blijft de taal die op het aanraakscherm wordt weergegeven ongewijzigd. (Wijzigen van de taal op het scherm)
|