Installeren door een poort of IP-adres op te geven

U kunt de poort of het IP-adres die of dat moet worden gebruikt voor met een netwerk verbonden of lokaal verbonden apparaten handmatig opgeven en het stuurprogramma installeren. Gebruik deze procedure voor de installatie wanneer u een apparaat niet vindt op het netwerk of wanneer er unieke instellingen vereist zijn.
U kunt een bestaande poort gebruiken, en ook een nieuwe poort toevoegen.

Voorwaarden

Systeemvereisten
Opmerkingen en waarschuwingen met betrekking tot de installatie
Bevestig de te specificeren poort
Geef een standaard TCP/IP-poort of lokale poort op. U kunt een al geregistreerde poort specificeren. U kunt een tijdelijke poort selecteren ([LPT1], enzovoort) en deze instellen nadat de installatie is beëindigd.
Bevestig de naam en het IP-adres van het apparaat (als u een standaard TCP/IP-poort toevoegt).
U moet de apparaatnaam en het IP-adres invoeren bij het toevoegen van een standaard TCP/IP-poort en het installeren. Gebruik voor de apparaatnaam de naam waarmee het apparaat op het netwerk wordt aangeduid. Neem contact op met uw netwerkbeheerder als u de apparaatnaam of het IP-adres niet kent.
Bevestig de wachtrij gespecificeerd voor elke poort (als het doelapparaat wordt weergegeven in het volgende).
Indien een optionele externe printerserver is aangesloten op het doelapparaat, na selectie van de poort, moet u de wachtrij specificeren. Klik op "Details openen" en bevestig de wachtrij die overeenkomt met de geselecteerde poort.
[+][-]
Als u de computer start, log dan in als een gebruiker met beheerdersrechten.

Procedures

1.
Start het installatieprogramma.
Als u een installatieprogramma gebruikt dat is gedownload van de website
Dubbelklik op het gedownloade bestand om dit uit te pakken. Als het installatieprogramma niet automatisch start na het uitpakken, dubbelklikt u op [Setup.exe].
Bij gebruik van de bijhorende CD-ROM
(1) Plaats de CD-ROM in de computer.
Als het menu CD-ROM niet wordt weergegeven, klik dan op "Details openen".
[+][-]
(2) Als het scherm voor taalselectie wordt weergegeven, selecteer dan een taal → klik op [OK].
(3) Klik op [Installatie] op het menuscherm.
(4) Als het scherm [Selecteer het type verbinding] verschijnt, selecteer dan [Netwerkverbinding] → klik op [Volgende].
(5) Bevestig in het scherm [Installatie] dat het faxstuurprogramma is geselecteerd → klik op [Installeren].
(6) Bevestig de inhoud van de LICENTIEOVEREENKOMST VOOR CANON-PROGRAMMATUUR → klik op [Ja].
2.
Selecteer een taal → klik op [Volgende].
3.
Wanneer de LICENTIEOVEREENKOMST VOOR CANON-PROGRAMMATUUR wordt weergegeven: bevestig de inhoud → klik op [Ja].
4.
Selecteer [Aangepast] → klik op [Volgende].
5.
Selecteer de vereiste items → klik op [Volgende].
[Proces voor het installeren van het faxstuurprogramma]: Selecteer dit indien nodig als er al een stuurprogramma is geïnstalleerd.
[Canon Driver Information Assist Service]: Selecteer dit indien u de functie Apparaatgegevens ophalen wilt gebruiken.
6.
Stel de poort in.
Poorten die kunnen worden ingesteld wanneer u een apparaat gebruikt dat geen NetWare of IPP ondersteunt, zijn LPR, RAW en SMB.
Wanneer u een poort wilt toevoegen
(1) Klik op [Poort toevoegen] → selecteer het poorttype dat u in [Toe te voegen poort] wilt toevoegen → klik op [OK].
U kunt de volgende poorttypen toevoegen.
Standaard TCP/IP / Plaatselijk
(2) Volg de instructies in weergegeven dialoogvenster of assistent.
Als u een plaatselijke poort hebt geselecteerd, voer dan de in te stellen waarde in, klik op [OK], en ga verder met stap 7.
Als u een standaard TCP/IP poort selecteerde, verschijnt een assistent. Volg de instructies in de assistent en ga verder met de volgende stap.
(3) Voer de apparaatnaam en het IP-adres in.
[Poortnaam] wordt automatisch ingevuld. Wijzig indien nodig de poortnaam.
Als het scherm [Extra poortgegevens nodig] wordt weergegeven, klikt u op "Details openen" en voert u de nodige handelingen uit.
[+][-]
Als u een bestaande poort gebruikt
Selecteer een poort bij [Poort].
7.
Verander [Faxnaam] indien nodig → klik op [Volgende].
[Een snelkoppeling op het bureaublad maken voor UI op afstand]: maakt een snelkoppeling naar de Externe UI van het apparaat, voor op het bureaublad. Voer het IP-adres van het apparaat in bij [IP-adres].
Als u na het installeren van het stuurprogramma het IP-adres van het in de snelkoppeling gebruikte apparaat wilt bijwerken, of de snelkoppeling wilt verwijderen, moet u dat handmatig doen.
[Als standaard instellen]: selecteer dit om het apparaat in te stellen als het normaal gebruikte apparaat.
[Gebruiken als gedeelde fax]: Selecteer dit als u gedeelde instellingen voor het apparaat wilt configureren.
Als u een netwerkprinterpoort hebt geselecteerd, kunt u [Faxnaam] en [Gebruiken als gedeelde fax] niet instellen.
[Apparaten]: Als dat moet, voert u het aantal te installeren apparaten in.
Als u op [Volgende] klikt, verschijnt het scherm [Faxinformatie] herhaaldelijk voor het aantal opgegeven apparaten. Kies voor ieder apparaat de instellingen.
8.
Controleer [Lijst met faxen voor stuurprogramma-installatie] → klik op [Starten].
Ga door met de installatie volgens de instructies op het scherm.
9.
Klik op [Opnieuw opstarten] (of [Afsluiten]).

Verwante onderwerpen