Andere netwerkinstellingen

Stel het volgende in overeenstemming met uw netwerkomgeving in.

De PASV-modus van FTP instellen

PASV is een FTP-communicatiemodus die wordt gebruikt tijdens bestandsoverdracht. Druk op <Aan> bij deze instelling om de machine te kunnen verbinden met een FTP-server, zelfs als de machine zich achter een firewall bevindt. Controleer van tevoren of de PASV-modus is ingesteld aan de kant van de FTP-server.
 (Inst./Registrern) <Voorkeuren> <Netwerk>  <TCP/IP instellingen>  <Gebruik FTP PASV mode>  <Aan>  <OK>

SNTP-instellingen doorvoeren

SNTP is een protocol waarmee u de tijd kunt aanpassen via een tijdserver in het netwerk. SNTP wordt gebruikt wanneer de tijd moet worden aangepast van de machine en de server als beveiligingsverificatie wordt uitgevoerd op het moment dat toegang wordt verkregen tot een LDAP-server. Stel het tijdsverschil (tijdzone) van tevoren in, omdat bewerkingen zijn gebaseerd op UTC (Coordinated Universal Time). De datum/tijd instellen
1
Druk op  (Inst./Registrern).
2
Druk op <Voorkeuren> <Netwerk> <TCP/IP instellingen> <SNTP instellingen>.
3
Druk op <Aan> bij <Gebruik SNTP> en voer de nodige instellingen uit.
<Polling interval>
Geef het voorgeschreven interval op in minuten om de tijd aan te passen.
<NTP-serveradres>
Voer het IP-adres van de NTP-server in. Wanneer de DNS-server wordt gebruikt in plaats van een IP-adres, kunt u met de alfanumerieke tekens "hostnaam.domein" (FQDN) invoeren. (Voorbeeld: ntp.voorbeeld.com).
<Controleer NTP server>
U kunt de communicatiestatus tussen een geregistreerde server en de SNTP controleren. Wanneer een goede verbinding tot stand is gebracht, wordt "OK" weergegeven. Allen de communicatiestatus wordt echter bevestigd, en tijdsaanpassing wordt niet uitgevoerd.
Voor tijdsynchronisatie via SNTP met de NTP-server is het vooraf instellen van de tijdzone van de plaats waar de machine wordt gebruikt, noodzakelijk. De datum/tijd instellen
4
Druk op <OK>.
5
Druk op  (Inst./Registrern) <Ja>.

De machine vanaf apparaatbeheersystemen controleren

Wanneer software voor apparaatbeheer wordt gebruikt, kunt u verschillende gegevens, zoals instellingsgegevens, adresgegevens en gegevens over storingen in het apparaat, in het netwerk via de server verzamelen/beheren.
1
Druk op  (Inst./Registrern).
2
Druk op <Voorkeuren> <Netwerk> <TCP/IP instellingen> <Instellingen Multicast Discovery>.
3
Stel <Respons> in op <Aan>, druk op <Scope naam> en voer de scopenaam in.
Voer de scopenaam die met multicastdetectie-instellingen is opgegeven, in bij <Scope naam>.
4
Druk op <OK>.
5
Druk op  (Inst./Registrern) <Ja>.
7J2C-015