[Lay-out]

Stel de inbindlocatie, marges en afdrukpositie in.
* Waarden in rode tekst geven de standaardinstellingen voor elk item aan.
[ Instellingen/Registratie] [Functie-instellingen] [Printer] [Printerinstellingen] [Aangepaste instellingen] [Lay-out]
Stel in of het papier aan de lange of korte zijde moet worden ingebonden als het afgedrukte document wordt ingebonden met een methode zoals nietjes.
Configureer deze instelling samen met de instelling [Rugwit] om de marge van de bindingspositie aan te passen. [Rugwit]
Als u het papier aan de lange zijde wilt inbinden, selecteert u [Lange rand].
Om het papier op de korte rand in te binden, selecteert u [Korte rand].
[Lange rand], [Korte rand]
[ Instellingen/Registratie] [Functie-instellingen] [Printer] [Printerinstellingen] [Aangepaste instellingen] [Lay-out]
Verschuif de afdrukpositie om de breedte te kiezen van de marge die de rug gaat vormen.
Geef de offsetbreedte op in stappen van 0,5 mm (0,01 inch) met een positieve (+) of negatieve (-) waarde voor de offsetrichting, in overeenstemming met de rand die is opgegeven in [Inbindlocatie]. [Inbindlocatie]
Als [Inbindlocatie] is ingesteld op [Lange rand]
Geef een positieve (+) waarde op voor de offsetbreedte wanneer u op de linkerrand van het papier bindt, of geef een negatieve (-) waarde op wanneer u op de rechterrand bindt.
Wanneer een positieve (+) waarde is opgegeven
Wanneer een negatieve (-) waarde is opgegeven
Als [Inbindlocatie] is ingesteld op [Korte rand]
Geef een positieve (+) waarde op voor de offsetbreedte wanneer u bindt aan de bovenrand van het papier, of geef een negatieve (-) waarde op wanneer u bindt aan de onderrand.
Wanneer een positieve (+) waarde is opgegeven
Wanneer een negatieve (-) waarde is opgegeven
-50,0 tot 0,0 toz +50.0 (mm) (-1,90 tot 0,00 tot +1,90 (inches))
N.B.
Wanneer u de kruip- of afdrukpositie aanpast, worden de bijbehorende waarden toegevoegd aan de offsetbreedte. [Kruipcorrectie] en [Verschuiving korte zijde] en [Verschuiving lange zijde]
[ Instellingen/Registratie] [Functie-instellingen] [Printer] [Printerinstellingen] [Aangepaste instellingen] [Lay-out]
De afdrukpositie voor tekst en afbeeldingen verschuiven. Configureer deze instellingen wanneer tekst en afbeeldingen niet gecentreerd of buiten het afdrukbereik worden afgedrukt.
Geef de offsetbreedte op in stappen van 0,5 mm (0,01 inch) met een positieve (+) of negatieve (-) waarde voor de offsetrichting, voor elke papierrandrichting en afdrukzijde.
Bij het aanpassen van de offset langs de korte zijde (horizontaal)
Geef de offsetbreedte op als een positieve (+) waarde om de offset naar de rechterkant van het papier aan te passen, of een negatieve (-) waarde om de offset naar links aan te passen.
Bij het aanpassen van de offset langs de lange zijde (verticaal)
Geef de offsetbreedte op als een positieve (+) waarde om de offset naar de onderkant van het papier aan te passen, of een negatieve (-) waarde om de offset naar de bovenkant aan te passen.
-50,0 tot 0,0 toz +50.0 (mm) (-2,00 tot 0,00 tot +2,00 (inches))
N.B.
Als u de kruip of de goot aanpast, worden de corresponderende waarden toegevoegd aan de offsetbreedte. [Kruipcorrectie] en [Rugwit]
C44S-0X3