[Afdrukkwaliteit]
Pas de afdrukkwaliteit, zoals de dichtheid en resolutie, aan op basis van de gegevens die moeten worden afgedrukt en het doel van het afdrukken.
* Waarden in rode tekst geven de standaardinstellingen voor elk item aan.
[

Instellingen/Registratie]

[Functie-instellingen]

[Printer]

[Printerinstellingen]

[Aangepaste instellingen]

[Afdrukkwaliteit]
Pas de tonerdichtheid aan tijdens het afdrukken.
* Als [Tonerbesparing] is ingesteld op [Aan], kunt u de tonerdichtheid niet aanpassen.
[Tonerbesparing]
[

Instellingen/Registratie]

[Functie-instellingen]

[Printer]

[Printerinstellingen]

[Aangepaste instellingen]

[Afdrukkwaliteit]
Pas de tonerdichtheid voor afdrukken aan door de niveaus van de drie dichtheidsgebieden in te stellen.
* Als [Tonerbesparing] is ingesteld op [Aan], kunt u de tonerdichtheid niet fijn afstellen.
[Tonerbesparing]
|
[Hoog]/[Medium]/[Laag]
-8 tot 0 tot +8
|
[

Instellingen/Registratie]

[Functie-instellingen]

[Printer]

[Printerinstellingen]

[Aangepaste instellingen]

[Afdrukkwaliteit]
Stel in of toner moet worden bespaard tijdens het afdrukken.
Selecteer [Aan] wanneer u de lay-out en afwerking wilt controleren voordat u afdrukt, bijvoorbeeld wanneer u een grote opdracht afdrukt.
[

Instellingen/Registratie]

[Functie-instellingen]

[Printer]

[Printerinstellingen]

[Aangepaste instellingen]

[Afdrukkwaliteit]
Stel de resolutie in die moet worden gebruikt voor het verwerken van afdrukgegevens.
Als u met een hogere resolutie wilt afdrukken, selecteert u [1200 dpi].
Selecteer echter [600 dpi] als u afdrukt op Long Sheet-papier. Als u [1200 dpi] selecteert, kan er niet worden afgedrukt omdat de machine niet genoeg geheugen heeft voor verwerking.
* Deze instelling wordt toegepast wanneer u afdrukt in PCL6- of PS-modus of Direct Print gebruikt.
[

Instellingen/Registratie]

[Functie-instellingen]

[Printer]

[Printerinstellingen]

[Aangepaste instellingen]

[Afdrukkwaliteit]
Stel in of de balans tussen beeldkwaliteit en compressieverhouding moet worden geoptimaliseerd, afhankelijk van het type afbeeldingsgegevens.
Selecteer [Aan] om de modus te activeren die geschikt is voor gegevens die zowel tekst als foto's bevatten.
N.B.
Als de gegevens niet in het geheugen passen, worden ze opnieuw gecomprimeerd met een hogere compressiesnelheid, ongeacht deze instelling. Als gevolg hiervan kan de beeldkwaliteit verslechteren.
[

Instellingen/Registratie]

[Functie-instellingen]

[Printer]

[Printerinstellingen]

[Aangepaste instellingen]

[Afdrukkwaliteit]
Pas de helderheid van de contouren van tekst en afbeeldingen aan.
[

Instellingen/Registratie]

[Functie-instellingen]

[Printer]

[Printerinstellingen]

[Aangepaste instellingen]

[Afdrukkwaliteit]
De helderheid van de contouren van afbeeldingen met een lage resolutie aanpassen.
[

Instellingen/Registratie]

[Functie-instellingen]

[Printer]

[Printerinstellingen]

[Aangepaste instellingen]

[Afdrukkwaliteit]
Stel de verwerkingsmethode in die wordt gebruikt om lijnen te reproduceren.
Om lijnen met dezelfde resolutie als de tekst weer te geven, selecteert u [Resolutieprioriteit].
Om lijnen zodanig weer te geven dat de juiste gradaties behouden blijven, selecteert u [Prioriteit gradatie].
|
[Resolutieprioriteit], [Prioriteit gradatie]
|
[

Instellingen/Registratie]

[Functie-instellingen]

[Printer]

[Printerinstellingen]

[Aangepaste instellingen]

[Afdrukkwaliteit]
Stel in of de breedte moet worden aangepast om tekst en fijne lijnen vet af te drukken.
Om de breedte aan te passen, stelt u [Aanpassing breedte] in op [Aan] en stelt u de items in, zoals de aanpassingsrichtingen en -niveaus. Wanneer u deze instellingen configureert, kan de afdruksnelheid afnemen of de afdrukkwaliteit worden beïnvloed.
U kunt het breedteniveau afzonderlijk instellen voor [Horizontaal] en [Verticaal]. Selecteer [Niveau 2] om bredere tekst en regels te produceren dan [Niveau 1].
* Afhankelijk van de toepassing wordt deze instelling mogelijk niet toegepast.
|
[Aanpassing breedte]
[Aan], [Uit]
[Horizontaal]
[Uit], [Niveau 1], [Niveau 2]
[Verticaal]
[Uit], [Niveau 1], [Niveau 2]
|
[

Instellingen/Registratie]

[Functie-instellingen]

[Printer]

[Printerinstellingen]

[Aangepaste instellingen]

[Afdrukkwaliteit]
Configureer de instellingen voor het proces voor gladmaken om de contouren van afbeeldingen (illustraties die in toepassingen zijn gemaakt) en tekst met een gladdere afwerking af te drukken.
Stel [Geavanceerd effenen] in op [Niveau 1] om het proces voor gladmaken in te schakelen, of stel het in op [Niveau 2] om nog gladder af te drukken.
U kunt ook instellen of het proces voor gladmaken afzonderlijk op afbeeldingen en tekst moet worden toegepast.
* Deze instelling is uitgeschakeld als [Grijstinten] is ingesteld op [Foutdiffusie].
* Wanneer u afdrukt met een printerstuurprogramma, wordt deze instelling toegepast als [Geavanceerd effenen] is ingesteld op [##Printer Default] in het printerstuurprogramma.
|
[Geavanceerd effenen]
[Uit], [Niveau 1], [Niveau 2]
[Toepassen op illustraties]
[Aan], [Uit]
[Toepassen op tekst]
[Aan], [Uit]
|
[

Instellingen/Registratie]

[Functie-instellingen]

[Printer]

[Printerinstellingen]

[Aangepaste instellingen]

[Afdrukkwaliteit]
Configureer de instellingen voor het proces voor gladmaken om vloeiendere afdrukgradaties te produceren in afbeeldingen zoals grafische afbeeldingen (illustraties gemaakt in toepassingen) en bitmapafbeeldingen.
Stel [Gradatie gladmaken] in op [Niveau 1] om het proces voor gladmaken in te schakelen of stel het in op [Niveau 2] om vloeiender af te drukken.
U kunt ook instellen of het proces voor gladmaken afzonderlijk op grafieken en afbeeldingen moet worden toegepast.
* Als u afdrukt met een printerstuurprogramma, wordt de instelling [Gradatie gladmaken] in het printerstuurprogramma alleen toegepast op het proces voor gladmaken voor grafische gegevens. De instellingen die u hier configureert, worden toegepast op het proces voor gladmaken voor afbeeldingsgegevens.
|
[Gradatie gladmaken]
[Uit], [Niveau 1], [Niveau 2]
[Toepassen op illustraties]
[Aan], [Uit]
[Toepassen op afbeeldingen]
[Aan], [Uit]
|
[

Instellingen/Registratie]

[Functie-instellingen]

[Printer]

[Printerinstellingen]

[Aangepaste instellingen]

[Afdrukkwaliteit]
Stel in of de densiteit van tekst moet worden aangepast om deze leesbaarder te maken wanneer het document met gekleurde tekst in zwart-wit wordt afgedrukt.
Hoewel deze instelling effectief is voor lichtgekleurde tekst, heeft deze geen effect op de volgende soorten gegevens:
Tekstgegevens weergegeven als een grafiek of afbeelding
PDF-gegevens
Als [Uit] is geselecteerd wanneer u zwart-wit afdrukken uitvoert voor het document dat lichtgekleurde tekst bevat, zal de tekst vager worden afgedrukt en moeilijker te zien zijn dan wanneer [Aan] is geselecteerd.
Als de tekst versterkt wordt weergegeven, zelfs wanneer [Uit] is geselecteerd, configureer de instellingen dan zo dat het proces voor gladmaken niet wordt uitgevoerd.
[Geavanceerd effenen]