Documentnummer: AREU-009
Datum update: 2023-04-01
Canon - Problemen oplossen (FAQ) > Faxen > Voorbereidingen die nodig zijn voor het gebruik van internetfaxen (I-faxen)

Voorbereidingen die nodig zijn voor het gebruik van internetfaxen (I-faxen)

Als u internetfaxen (I-faxen) wilt gebruiken, moet u de onderstaande instellingen configureren.
Voer stappen 1 t/m 2 in volgorde uit.
N.B.
Controleer eerst of de volgende instellingen zijn ingevoerd:
Dat de verzendfuncties zijn ingeschakeld
Dat de netwerkinstellingen zijn geconfigureerd
Dat de bestemmingsapparatuur internetfaxen kan ontvangen
Schermen kunnen verschillen afhankelijk van uw model en de geïnstalleerde opties.

Stap 1: De instellingen voor verzenden/ontvangen configureren

Als u de instellingen voor verzenden/ontvangen wilt configureren, moet u zich aanmelden als beheerder. Als beheerder inloggen
1
Stel het DNS-serveradres in.
(Instellingen/Registratie)  <Voorkeuren>  <Netwerk> <TCP/IP-instellingen> <DNS-instellingen> <Instellingen DNS-serveradres>
Voer het IP-adres van de DNS-server voor uw omgeving in en druk op <OK>.
Wanneer het scherm om de gewijzigde instellingen te bevestigen, wordt weergegeven, drukt u op <Ja>.
<IPv4>
Druk op <Primaire DNS server> en voer het IPv4-adres voor de DNS-server in.
Als er een tweede DNS-server is, drukt u op <Secundaire DNS server> en voert u het IP-adres in. Als u wilt doorgaan zonder een tweede DNS-server op te geven, voert u "0.0.0.0" in.
<IPv6>
Druk op <Primaire DNS server> en voer het IPv6-adres van de DNS-server in. U kunt geen adressen invoeren die beginnen met "ff" (multicastadressen), adressen die volledig uit nullen (0) bestaan of link-lokale adressen.
Als er een tweede DNS-server is, drukt u op <Secundaire DNS server> en voert u het IP-adres in. U kunt geen adressen invoeren die beginnen met "ff" (multicastadressen), adressen die volledig uit nullen (0) bestaan of link-lokale adressen. Als u wilt doorgaan zonder een tweede DNS-server op te geven, laat u het veld leeg.
2
Stel de DNS-hostnaam en de domeinnaam voor het netwerk waartoe deze machine behoort, in.
(Instellingen/Registratie)  <Voorkeuren>  <Netwerk> <TCP/IP-instellingen> <DNS-instellingen> <Instellingen DNS hostnaam/domeinnaam>
Geef de hostnaam en de domeinnaam voor uw omgeving op en druk op <OK>.
Wanneer het scherm om de gewijzigde instellingen te bevestigen, wordt weergegeven, drukt u op <Ja>.
<IPv4>
Druk op <Hostnaam> en voer met behulp van alfanumerieke tekens de hostnaam voor deze machine in dat op de DNS-server moet worden geregistreerd.
Druk op <Domeinnaam> en voer de naam in van het domein waartoe deze machine behoort (bijvoorbeeld: voorbeeld.com).
<IPv6>
Wanneer de hostnaam en de domeinnaam dezelfde zijn als diegene die zijn ingesteld voor IPv4, drukt u op <Aan> in <Gebruik dezelfde hostnaam/domeinnaam als IPv4>. Als u verschillende instellingen wilt configureren, drukt u op <Uit>.
Als u een andere hostnaam wilt instellen dan de naam die voor IPv4 wordt gebruikt, drukt u op <Hostnaam> en voert u met behulp van alfanumerieke tekens de hostnaam in voor de machine die op de DNS-server moet worden geregistreerd.
Als u een andere domeinnaam wilt instellen dan de naam die voor IPv4 wordt gebruikt, drukt u op <Domeinnaam> en voert u de naam in van het domein waartoe deze machine behoort (bijvoorbeeld voorbeeld.com).
3
Als uw omgeving een dynamische DNS-server bevat, stelt u <DNS dynamische update> in op <Aan>.
(Instellingen/Registratie)  <Voorkeuren>  <Netwerk> <TCP/IP-instellingen> <DNS-instellingen> <DNS dynamische update>
Geef de vereiste instellingen voor uw omgeving op en druk op <OK>  <Sluiten>.
Wanneer het scherm om de gewijzigde instellingen te bevestigen, wordt weergegeven, drukt u op <Ja>.
<IPv4>
Als u drukt op <Aan> in <DNS dynamische update>, worden deze instellingen automatisch bijgewerkt wanneer de toegewezen hostnaam en het IP-adres wijzigen in omgevingen zoals DHCP.
<IPv6>
Als u <DNS dynamische update> instelt op <Aan>, worden deze instellingen automatisch bijgewerkt wanneer de toegewezen hostnaam en het IP-adres wijzigen in omgevingen zoals DHCP.
Stel in <Registreer stateless adres>/<Registreer handmatig adres>/<Registreer stateful adres> het adres dat op de DNS-server moet worden geregistreerd in op <Aan>. Merk op dat de instellingen niet automatisch worden bijgewerkt als deze allemaal zijn ingesteld op <Uit>.
4
Configureer de communicatie-instellingen voor mailservers enzovoort.
(Instellingen/Registratie)  <Functie-instellingen>  <Verzenden> <Instellingen E-mail/I-fax> <Communicatie-instellingen>
Geef de vereiste instellingen voor uw omgeving op en druk op <OK> <Sluiten>.
<SMTP RX>
Wanneer deze machine e-mails en I-faxen moet ontvangen als een SMTP-server, drukt u op <Aan>. Merk op dat dit apparaat niet kan ontvangen als een SMTP-server tenzij de hostnaam ervan op de DNS-server is geregistreerd.
<SMTP-server>
Voer de SMTP-servernaam (of het IP-adres) in.
<E-mailadres>
Voer het e-mailadres voor deze machine in.
<POP-server>
Voer de POP3-servernaam (of het IP-adres) in.
<POP-loginnaam>
Wanneer u de POP3-server gebruikt, voert u met de alfanumerieke tekens de gebruikersnaam voor het opgegeven e-mailaccount op.
<POP-wachtwoord>
Wanneer u de POP3-server gebruikt, voert u het wachtwoord voor het opgegeven e-mailaccount in.
<POP-interval>
Gebruik dit om het interval (in minuten) in te stellen dat wordt gebruikt voor het automatisch uitgeven van POP-opdrachten.
<Authent./Encryptie>
Geef de verificatie- of versleutelingsinstellingen in.
<Control. verbind.>
Nadat u de instellingen hebt geconfigureerd, controleert u de verbinding voor <SMTP-server> of <POP-server>.
<POP>
Als u e-mails of I-faxen wilt ontvangen met behulp van de POP3-server, drukt u op <Aan>.
POP-authentificatie voor verzending (POP voor SMTP) is een functie die verhindert dat derden onbevoegde e-mails kunnen verzenden met behulp van de POP-server (inkomende mailserver) om gebruikers te bevestigen voor het verzenden van e-mails. Als de POP-server TLS ondersteunt, kan communicatie ook worden versleuteld.
Met SMTP-verificatie (SMTP AUTH) worden gebruikers geverifieerd door controle van gebruikersnamen en wachtwoorden bij het verzenden van e-mails. Hiermee kan ook SMTP-communicatie (verzonden en ontvangen) worden versleuteld. Om ontvangst via SMTP met TLS te versleutelen, bereidt u van tevoren sleutelparen voor.
5
Stel de maximale gegevensgrootte voor verzending in.
(Instellingen/Registratie)  <Functie-instellingen>  <Verzenden> <Instellingen E-mail/I-fax> <Max. bestandsgr. bij verzending>
Voer de maximumwaarde in en druk op <OK>  <Sluiten>.
Stel de maximale gegevensgrootte voor verzending in zodat deze de limiet van de gegevensgrootte van de mailserver niet overschrijdt.
6
Om de volledige modus te gebruiken, geeft u de TX time-out op.
(Instellingen/Registratie)  <Functie-instellingen>  <Verzenden> <Instellingen E-mail/I-fax> <Volledige mode TX timeout>
Stel de time-outtijd in en druk op <OK>  <Sluiten>.
7
Als u de resultaten wilt afdrukken wanneer u een e-mailmelding van verzendingsresultaten ontvangt, geeft u <MDN/DSN afdrukken bij ontvangst> op.
(Instellingen/Registratie)  <Functie-instellingen>  <Verzenden> <Instellingen E-mail/I-fax> <MDN/DSN afdrukken bij ontvangst>
Stel dit in op <Aan> en druk op <Sluiten>.
8
Geef op of e-mail via een mailserver wordt verzonden.
(Instellingen/Registratie)  <Functie-instellingen>  <Verzenden> <Instellingen E-mail/I-fax> <Gebruik verzenden via server>
Stel dit in op <Aan> en druk op <Sluiten>.

Stap 2: Bestemmingen registreren in het adresboek

1
Op het scherm <Home> drukt u op <Scannen en verzenden>.
2
Druk op <Adresboek>  <Nieuwe best. registreren> <I-Fax>.
3
Druk op <Naam>, voer de bestemmingsnaam in en druk vervolgens op <OK>.
4
Selecteer een geregistreerde bestemming in <Persoonlijke adreslijst>, adreslijst van gebruikersgroepen, <Adreslijst 1> naar <Adreslijst 10> of <Adreslijst voor beheerder>.
Wanneer u bestemmingen registreert voor uw eigen gebruik, selecteert u <Persoonlijke adreslijst>.
Wanneer u bestemmingen registreert die alleen een beheerder kan bewerken, selecteert u <Adreslijst voor beheerder>.
Als u een bestemming met een geregistreerde gebruikersgroep wilt delen, selecteert u de adreslijst van geregistreerde gebruikersgroepen.
N.B.
<Adreslijst 1> tot <Adreslijst 10> kunnen worden vergeleken met 10 adresboeken. Het registreren van bestemmingen in adreslijsten voor elke afdeling of zakenpartner zorgt ervoor dat ze gemakkelijker te vinden zijn bij het opgeven van bestemmingen. Het maakt het ook gemakkelijk om adreslijsten te beheren door gewoon de naam van een afdeling of zakenpartner te wijzigen.
5
Geef de vereiste instellingen op.
<Modus:>
Selecteer <Volledig> als u wilt controleren of een I-fax is afgeleverd op het apparaat bij de ontvanger, of selecteer <Eenvoudig> als u wilt controleren of een I-fax is afgeleverd bij een mailserver. Merk op dat u de verzendingsresultaten niet kunt controleren als het apparaat van de ontvanger de <Modus:> niet ondersteunt.
N.B.
Als u de volledige modus gebruikt om een I-fax te sturen naar een machine die de volledige modus niet ondersteunt, wordt <Wacht op result...> weergegeven wanneer u op (Statusmonitor) drukt om de afleverstatus te controleren, zelfs als de verzending is voltooid. Die blijft zichtbaar totdat de time-outtijd die is ingesteld in <Volledige mode TX timeout>, is verstreken.
U kunt het verzendingsresultaat controleren door <Opdrachtlog> van <Verzenden> in <Statusmonitor> te controleren. <OK> wordt weergegeven als het document succesvol is verzonden, <NG> wordt weergegeven als de verzending is mislukt, en <--> wordt weergegeven als de resultaten niet kunnen worden bevestigd. Zelfs als de aflevering is gelukt, wordt <--> weergegeven in de eenvoudige modus omdat afleveringsbevestiging in deze modus niet wordt ondersteund.
<I-Fax-adres>
Voer het I-Faxadres in. Voer een bestemming in zoals "adv01@voorbeeld.com".
Wanneer u een apparaat verzendt op hetzelfde netwerk, gebruikt u de volgende indeling: "adv01@192.168.11.100" (apparaatnaam van ontvanger@[IP-adres]).
<Verzenden via server>
Geef op of I-faxen via een mailserver naar bestemmingen moeten worden verzonden. Selecteer <Aan> om I-faxen via de mailserver te verzenden of <Uit> om gegevens direct naar een apparaat op hetzelfde LAN (Local Area Network) te verzenden. Door direct naar het apparaat te verzenden kunt u een grote hoeveelheid gegevens verzenden zonder dat de mailserver erdoor overbelast raakt.
N.B.
Om een I-fax met een andere IP-adresindeling dan "gebruikersnaam@[IP-adres van de bestemming]" en zonder mailserver te verzenden, moeten instellingen, zoals een MX-record (Mail eXchange), op de DNS-server worden geconfigureerd. Neem contact op met uw netwerkbeheerder om te weten te komen of deze instelling beschikbaar is.
Als u <Uit> opgeeft in <Verzenden via server>, moet u <Aan> in <Gebruik verzenden via server> vooraf instellen. Als u <Uit> opgeeft, kunt u vervolgens de instelling <Verzenden via server> niet wijzigen. Wij raden u aan <Toestaan MDN niet via server> in te stellen op <Aan> zodat u de verzendingsresultaten kunt bevestigen.
Zelfs als u <Verzenden via server> instelt op <Uit>, worden de verzendingsresultaten voor I-faxen die zijn verzonden met behulp van de volledige modus, bevestigd via de server.
Standaard velden registreren
Registreer standaard velden wanneer een internetfaxservice wordt gebruikt. Als u een dergelijk service niet gebruikt, is deze instelling niet nodig. Neem voor meer informatie contact op met uw internetprovider.
N.B.
Wanneer u een standaard veld invoert en op <OK> drukt, wordt het veld weergegeven als "********".
6
Geef elk van de instellingen op in <Bestemmings condities> en druk op <OK>.
<Papierformaat>
Stel het papierformaat om te verzenden in. A5 is inbegrepen in <A4/LTR>.
<Compressiemethode>
Selecteer een bestandscompressiemethode. De compressiesnelheid is het hoogst voor MMR, gevolgd door MR en daarna MH. Hoe hoger de compressiesnelheid, des te sneller de verzending.
<Resolutie>
Selecteer een hogere waarde om de resolutie en beeldkwaliteit te verhogen. Merk op dat hoge resoluties langere verzendingstijden vereisen.
<Verdeel gegevens>
Als u dit instelt op <Aan>, worden de gegevens in kleinere stukken opgedeeld die de limiet niet overschrijden, en worden ze als meerdere leveringen verzonden. Het apparaat van de ontvanger moet ondersteuning bieden voor een functie voor het opnieuw samenvoegen van de ontvangen gegevens.
Als u <Verzenden via server> instelt op <Uit>, worden de gegevens verzonden zonder dat deze worden opgesplitst, zelfs als de limiet voor de maximale grootte wordt overschreden.
<Ontvangen in kleur>
Hiermee kunt u in kleur verzenden, als het bestemmingsapparaat kleuren ondersteunt. Druk op <Aan> <Volgende> en stel het papierformaat en de resolutie in.
BELANGRIJK
Bevestig de specificaties van het apparaat van de ontvanger voordat u deze instellingen configureert. Het instellen van condities die niet worden ondersteund door het apparaat van de ontvanger, kan een fout veroorzaken.
7
Druk op <OK>  <Sluiten>.