<Netwerk>

Alle instellingen voor het netwerk verschijnen in een lijst met korte toelichting. Standaardinstellingen worden aangegeven met een dolksymbool ().
Sterretjes (*)
Instellingen gemarkeerd met "*1" worden misschien niet weergegeven, afhankelijk van het model dat u gebruikt, opties, of andere instel-items.
Instellingen die zijn gemarkeerd met "*2" kunnen niet worden geïmporteerd of geëxporteerd.

<Selecteer bedraad/draadl. LAN> *1

Als u het apparaat omschakelt van draadloos LAN naar bekabeld LAN, moet u de instelling opgeven. Omgekeerd moet u deze instelling niet opgeven wanneer u het apparaat omschakelt van bekabeld LAN naar draadloos LAN. (U kunt omschakelen met behulp van de volgende <Instellingen draadloos LAN>). Bedraad LAN of Draadloos LAN selecteren
<Bedraad LAN>
<Draadloos LAN>

<Instellingen draadloos LAN> *1

Geef instellingen op voor het verbinden van de machine met een draadloos LAN. U kunt ook de huidige instellingen bekijken of de instelling voor energiebesparing in- of uitschakelen.
<SSID-instellingen>
Selecteer deze instelling om een draadloze verbinding te configureren door handmatig via het bedieningspaneel informatie op te geven zoals een SSID of een netwerksleutel.
<Selecteer toegangspunt>
Draadloze LAN-routers die toegang hebben tot het apparaat, worden automatisch geladen en u kunt deze dus selecteren in de lijst. U moet handmatig een netwerksleutel invoeren, zoals een WEP-sleutel of een PSK. De verbinding instellen door een draadloze router te selecteren
<Handmatig invoeren>
Selecteer deze optie om een draadloze verbinding te configureren door handmatig een SSID in te voeren. Als u deze methode gebruikt, kunt u gedetailleerde instellingen opgeven voor verificatie en codering. De verbinding instellen door gedetailleerde instellingen op te geven
<Beveiligingsinstellingen>
<Geen>
<WEP>
<Open systeem>
WEP-sleutel: 1 tot en met 4
<Gedeelde sleutel>
WEP-sleutel: 1 tot en met 4
<WPA/WPA2-PSK>
<Automatisch>
<AES-CCMP>
<WPS-drukknopmethode>
Selecteer deze optie om automatisch een draadloze verbinding te configureren door op de WPS-knop op de draadloze router te drukken. De verbinding instellen met behulp van de WPS Drukknop-modus
<WPS-pincodemodus>
Selecteer deze optie om een draadloze verbinding te configureren door een pincode in te voeren voor een draadloze router met WPS. De verbinding instellen met behulp van de WPS-pincodemodus
<Energiebesparingsmodus>
Geef aan of de slaapstand van de machine moet worden geactiveerd als er bepaalde signalen van de draadloze router worden ontvangen.
<Uit>
<Aan>
<Verbindingsinfo> *2
Selecteer deze optie om de huidige instellingen van het draadloos LAN weer te geven. Netwerkinstellingen weergeven
<MAC-adres>
<Status draadloos LAN>
<Nieuwste foutgegevens>
<Kanaal>
<SSID-instellingen>
<Beveiligingsinstellingen>
<Energiebesparingsmodus>

<Direct Connection Settings> *1

Stel in of een directe verbinding moet worden gemaakt. Door deze functie in te schakelen, maakt u directe verbinding met het apparaat mogelijk, zelfs in een omgeving zonder toegangspunten of draadloze LAN-router. Direct verbinden (toegangspuntmodus)
<Directe verbinding gebruiken>
<Uit>
<Aan>
<Beëindiging directe verbind.>
Geef op hoe lang het duurt voordat de verbinding automatisch wordt verbroken, nadat de directe verbinding is ingeschakeld.
<Verbinding automatisch beëindigen>
<Uit>
<Aan>
<Tijd tot einde van sessie>
1 tot en met 60 (min.)
<Instellingen Toegangspuntmodus>
Configureer de SSID / netwerksleutel willekeurig. Als u meerdere mobiele apparaten tegelijkertijd op het apparaat wilt aansluiten, moet u zowel SSID als netwerksleutel willekeurig configureren.
<Aangepaste SSID gebruiken>
<Uit>
<Aan>
<SSID>
 
<Aange. netw.sl. gebr.>
<Uit>
<Aan>
<Netwerksleutel>

<TCP/IP-instellingen>

Hiermee kunt u instellingen opgeven om de machine te gebruiken in een TCP/IP-netwerk, zoals instellingen voor het IP-adres.
<IPv4-instellingen>
Geef instellingen op om de machine te gebruiken in een IPv4-netwerk.
<Instellingen IP-adres>
Configureer het IP-adres dat wordt gebruikt voor het identificeren van toestellen, zoals computers en printers, in een TCP/IP-netwerk. IPv4-adres instellen
<Automatisch verkrijgen>
<Automatisch verkrijgen>
<Uit>
<Aan>
<Selecteer protocol>
    <Uit>
    <DHCP>
<Auto IP>
    <Uit>
    <Aan>
 
<Handmatig verkrijgen>*1
<IP-adres>: 0.0.0.0
<Subnetmasker>: 0.0.0.0
<Gatewayadres>: 0.0.0.0
 
<Controleer instellingen>
<Instellingen DHCP-opties>
Selecteer, als DHCP is ingeschakeld, met deze instellingen of u het DNS-serveradres of de domeinnaam wilt ophalen met de optionele functies van DHCP. DNS configureren
<Hostnaam verkrijgen>
<Uit>
<Aan>
 
<DNS dynamische update>
<Uit>
<Aan>
 
<DNS-serveradres verkrijgen>
<Uit>
<Aan>
 
<Domeinnaam verkrijgen>
<Uit>
<Aan>
 
<WINS-serveradres verkrijgen>
<Uit>
<Aan>
 
<SMTP-serveradres verkrijgen>
<Uit>
<Aan>
 
<POP-serveradres verkrijgen>
<Uit>
<Aan>
<PING-opdracht>
Selecteer deze optie om te controleren of de machine via een netwerk is verbonden met een computer. De netwerkverbinding testen
<IPv6-instellingen>
Geef instellingen op om de machine te gebruiken in een IPv6-netwerk. IPv6-adressen instellen
<Gebruik IPv6>
<Uit>
<Aan>
<IPv6-instellingen controleren>
U kunt het link-localadres controleren dat automatisch is ontvangen.
<Instellingen stateless adres>
Kies deze instelling om het werken met stateless adressen in of uit te schakelen.
<Instellingen stateless adres>
<Uit>
<Aan>
 
<Controleer instellingen>
<Stateless adres>
<Prefixlengte>
<DHCPv6-instellingen>
Hiermee kunt u het stateful adres in- of uitschakelen dat wordt verkregen via DHCPv6.
<Gebruik DHCPv6>
<Uit>
<Aan>
 
<Controleer instellingen>
<Stateful adres>
<Prefixlengte>
<Instellingen DHCP-opties>
Selecteer, als DHCP is ingeschakeld, met deze instellingen of u het DNS-serveradres of de domeinnaam wilt ophalen met de optionele functies van DHCP. DNS configureren
<DNS-serveradres verkrijgen>
<Uit>
<Aan>
 
<Domeinnaam verkrijgen>
<Uit>
<Aan>
<DNS-instellingen>
Kies deze optie om instellingen op te geven voor DNS (Domain Name System), een mechanisme voor het omzetten van hostnamen in IP-adressen. DNS configureren
<Adresinstellingen IPv4-DNS-server>
Geef het IP-adres van de DNS server in de IPv4 omgeving op.
<Primaire DNS-server>: 0.0.0.0
<Secundaire DNS-server>: 0.0.0.0
<Instellingen DNS-hostnaam/domeinnaam>
Geef de hostnaam op van het apparaat dat moet worden geregistreerd in de DNS server, maar ook de naam van het domein waartoe het apparaat behoort.
<IPv4>
<Hostnaam>
<Domeinnaam>
 
<IPv6>
<Gebruik IPv4-host/domein>
<Uit>
<Hostnaam>
<Domeinnaam>
<Aan>
<Instellingen DNS Dynamic Update>
Selecteer of de DNS-records dynamisch moeten worden bijgewerkt wanneer het IP-adres van de machine verandert.
<IPv4>
<DNS dynamische update>
<Uit>
<Aan>
<DNS dynamisch update-interval>
0 tot en met 24 tot en met 48 (uur) 
 
<IPv6>
<DNS dynamische update>
<Uit>
<Aan>
<Registreer handmatig adres>
    <Uit>
    <Aan>
<Registreer stateful adres>
    <Uit>
    <Aan>
<Registreer stateless adres>
    <Uit>
    <Aan>
<DNS dynamisch update-interval>
0 tot en met 24 tot en met 48 (uur)
<mDNS-instellingen>
Hier kunt u instellingen opgeven om DNS-functies te gebruiken zonder DNS-servers.
<IPv4>
<Gebruik mDNS>
<Uit>
<Aan>
<mDNS-naam>
 
<IPv6>
<Gebruik mDNS>
<Uit>
<Aan>
<Gebr. zelfde mDNS-nm als IPv4>
    <Uit>
        <mDNS-naam>
    <Aan>
<WINS-instellingen>
Hiermee kunt u instellingen opgeven voor WINS (Windows Internet Name Service), het protocol dat in een netwerkomgeving met zowel NetBIOS als TCP/IP een NetBIOS-naam levert voor de omzetting naar een IP-adres. WINS configureren
<WINS-resolutie>
<Uit>
<Aan>
<WINS-serveradres>: 0.0.0.0
<LPD-instellingen>
LPD in- of uitschakelen. LPD is een afdrukprotocol dat op ieder hardwareplatform of in ieder besturingssysteem kan worden gebruikt. U kunt ook de tijdsperiode instellen die verloopt van ontvangst van gegevens totdat het afdrukken wordt geannuleerd, als ontvangst van afdrukgegevens wordt onderbroken. Afdrukprotocollen en WSD-functies configureren
<Gebruik LPD-afdrukken>
<Uit>
<Aan>
 
<RX-time-out>
 1 tot en met 5 tot en met 60 (min.)
<RAW-instellingen>
RAW in- of uitschakelen. RAW is een Windows-specifiek afdrukprotocol. U kunt ook de tijdsperiode instellen die verloopt van ontvangst van gegevens totdat het afdrukken wordt geannuleerd, als ontvangst van afdrukgegevens wordt onderbroken. Afdrukprotocollen en WSD-functies configureren
<Gebruik RAW-afdrukken>
<Uit>
<Aan>
 
<RX-time-out>
 1 tot en met 5 tot en met 60 (min.)
<WSD-instellingen>
Schakel automatisch bladeren en verkrijgen van informatie voor de printer of scanner in of uit, door het WSD-protocol te gebruiken. Afdrukprotocollen en WSD-functies configureren
<Gebruik WSD-afdrukken>
<Uit>
<Aan>
<Gebruik WSD-bladeren>
<Uit>
<Aan>
 
<Gebruik WSD-scannen>
<Uit>
<Aan>
 
<Gebruik Scannen naar comp.>
<Uit>
<Aan>
 
<Gebruik Multicast Discovery>
<Uit>
<Aan>
<FTP PASV-modus gebruiken>
Geef op of u de stand PASV wilt gebruiken voor FTP. Maakt u verbinding met een FTP-server via een firewall, dan moet u de stand PASV selecteren. FTP PASV-modus configureren
<Uit>
<Aan>
<Gebruik HTTP>
Hiermee kunt u HTTP in- of uitschakelen. HTTP is een protocol dat vereist is voor communicatie met een computer, bijvoorbeeld wanneer u de UI op afstand gaat gebruiken of gaat afdrukken met WSD of Google Cloudprinter. HTTP-communicatie uitschakelen
<Uit>
<Aan>
<Gebruik IPSec> *2
Kies deze optie om aan te geven of u gecodeerde communicatie wilt gebruiken door een VPN (Virtual Private Network) tot stand te brengen via IPSec. IPSec-instellingen configureren
<Uit>
<Aan>
<Instellingen poortnummer>
Kies deze optie om de standaard poortnummers voor protocollen te wijzigen voor uw netwerkomgeving. Poortnummers wijzigen
<LPD>
1 t/m 515 t/m 65535
 
<RAW>
1 t/m 9100 t/m 65535
 
<WSD Multicast Discovery>
1 t/m 3702 t/m 65535
 
<HTTP>
1 t/m 80 t/m 65535
  
<Multicast Discovery>
1 t/m 427 t/m 65535
 
<POP3>
1 t/m 110 t/m 65535
 
<SMTP>
1 t/m 25 t/m 65535
 
<FTP>
1 t/m 21 t/m 65535
 
<SNMP>
1 t/m 161 t/m 65535
<MTU-grootte>
Selecteer de maximumgrootte van pakketten die de machine kan verzenden of ontvangen. De maximale verzendeenheid wijzigen
<1300>
<1400>
<1500>

<SNMP-instellingen>

Kies deze optie om de instellingen op te geven voor het bewaken en bedienen van de machine vanaf een computer met SNMP-compatibele software. De machine bewaken en bedienen met SNMP
<SNMPv1-instellingen>
Hiermee kunt u SNMPv1 in- of uitschakelen. Als u SNMPv1 inschakelt, geeft u een communitynaam en toegangsmachtigingen op voor MIB-objecten (Management Information Base).
<Uit>
<Aan>
<SNMPv3-instellingen>
Hiermee kunt u SNMPv3 in- of uitschakelen. Gebruik de UI op afstand om gedetailleerde instellingen op te geven die moeten worden toegepast wanneer SNMPv3 is ingeschakeld.
<Uit>
<Aan>
<Printerbeheerinfo verkrijgen van host>
Selecteer deze optie om het bewaken van printerbeheerinformatie vanaf een netwerkcomputer met SNMP-compatibele software in of uit te schakelen.
<Uit>
<Aan>
<MIB hostbr. formatt. als RFC2790>
Geef op of de geavanceerde specificaties (RFC2790) van het protocol moeten worden bevestigd als de machinestatus moet worden bewaakt door SNMP-compatibele software.
<Uit>
<Aan>

<Gebruik speciale poort>

Hiermee kunt u de speciale poort in- of uitschakelen. De speciale poort wordt gebruikt voor het afdrukken, faxen of scannen met MF Scan Utility en wanneer u instellingen voor het apparaat wilt opvragen of opgeven via het netwerk.
<Uit>
<Aan>

<Auth.methode speciale poort>

Geef op of de authenticatiemethode specifiek tot de beveiligde moet worden begrensd, als u de toegewezen poort gebruikt. Als <Modus 2> is geselecteerd, wordt de authenticatiemethode specifiek begrensd tot de beveiligde.
<Modus 1>
<Modus 2>
Als <Modus 2> is geselecteerd, kunt u in sommige gevallen een verbinding realiseren vanuit de apparaatbeheersoftware of stuurprogramma.

<Wachttijd verb. bij opstarten>

Kies deze optie om de wachttijd in te stellen waarna verbinding wordt gemaakt met het netwerk. Selecteer de tijd afhankelijk van de netwerkomgeving. Een wachttijd instellen voor verbinding met een netwerk
0 tot en met 300 (sec.)

<Instellingen Ethernet-stuurprogramma>

Selecteer het type Ethernet (10BASE-T / 100BASE-TX / 1000BASE-T) en de communicatiemodus van Ethernet (half-duplex / full-duplex). U kunt ook het MAC-adres voor het bedraad LAN zien.
<Automatische detectie>
Geef aan of u de communicatiemodus en het type Ethernet automatisch wilt vaststellen of handmatig wilt selecteren. Ethernet-instellingen configureren
<Uit>
<Communicatiemodus>
<Half-duplex>
<Full-duplex>
<Type Ethernet>
<10BASE-T>
<100BASE-TX>
<1000BASE-T>
 
<Aan>
Als <Communicatiemodus> is ingesteld op <Half-duplex>, kunt u <1000BASE-T> niet selecteren.
<MAC-adres>
Controleer het MAC-adres van het apparaat. Dit is een nummer dat uniek is voor elk communicatieapparaat. Het MAC-adres weergeven voor Bedraad LAN

<Gebruik IEEE 802.1X> *1*2

Hiermee kunt u IEEE 802.1X-verificatie in- of uitschakelen. IEEE 802.1X-verificatie-instellingen configureren
<Uit>
<Aan>

<Firewallinstellingen>

Zonder goede beveiliging kunnen onbevoegden toegang krijgen tot computers en andere communicatieapparaten die op een netwerk zijn aangesloten. Om deze ongewenste toegang te voorkomen, kunt u instellingen opgeven voor het filteren van gegevenspakketten. Op deze manier wordt de communicatie beperkt tot apparaten met bepaalde IP-adressen of MAC-adressen.
<IPv4-adresfilter>
Selecteer deze optie om instellingen in of uit te schakelen voor het filteren van pakketten die zijn verzonden naar of ontvangen van apparaten met opgegeven IPv4-adressen. IP-adressen opgeven voor firewallinstellingen
<Uitfilter>
<Uit>
<Aan>
 
<Infilter>
<Uit>
<Aan>
<IPv6-adresfilter>
Selecteer deze optie om instellingen in of uit te schakelen voor het filteren van pakketten die zijn verzonden naar of ontvangen van apparaten met opgegeven IPv6-adressen. IP-adressen opgeven voor firewallinstellingen
<Uitfilter>
<Uit>
<Aan>
 
<Infilter>
<Uit>
<Aan>
<MAC-adresfilter>
Selecteer deze optie om instellingen in of uit te schakelen voor het filteren van pakketten die zijn verzonden naar of ontvangen van apparaten met opgegeven MAC-adressen. MAC-adressen opgeven voor firewallinstellingen
<Uitfilter>
<Uit>
<Aan>
 
<Infilter>
<Uit>
<Aan>

<Instellingen Google Cloudprinter>

Hiermee kunt u de functie Google Cloudprinter in- of uitschakelen. De machine registreren bij Google Cloudprinter
<Google Cloudprinter gebruiken>
<Uit>
<Aan>
 
<Registratiestatus Google Cloudpr.>*2

<Apparaatinstellingenbeheer>

Geef op of u plug-ins voor iW Management Console wilt gebruiken voor het beheren van de gegevens van het apparaat, zoals instellingen en bestemmingen in het Adresboek. Neem voor gedetailleerde informatie over iW Management Console contact op met de Canon-dealer bij u in de buurt. Instellingen configureren voor communicatie tussen het apparaat en plug-ins
<Uit>
<Aan>

<Controleservice> *1*2

Communicatie inschakelen met een externe bewakingsserver. Dit item maakt het mogelijk dat informatie over het apparaat regelmatig naar de externe bewakingsserver wordt verzonden die met het apparaat is verbonden.

<RMT-SW>

Laat deze schakelaar ingesteld op <Uit>. Als een servicemonteur het apparaat regelmatig op afstand onderhoudt, wordt u misschien gevraagd de schakelaar op <Aan> te zetten.
<Uit>
<Aan>

<Initialiseer Netwerkinstellingen>

Selecteer deze optie om de standaardwaarden van de netwerkinstellingen te herstellen. <Menu initialiseren>
257W-08F