<Instellingen Systeembeheer>
Alle instellingen voor systeembeheer worden vermeld met een korte toelichting. Standaardinstellingen worden aangegeven met een dolksymbool (

).
|
|
Sterretjes (*)
Opties die zijn gemarkeerd met "*1" kunnen variëren of zijn mogelijk niet beschikbaar, of hebben afwijkende standaardinstellingen per land of regio.
Instellingen gemarkeerd met "*2" worden misschien niet weergegeven, afhankelijk van het model dat u gebruikt of andere instel-items.
|
<Netwerkinstellingen>
<Instellingen Systeembeheerderinformatie>
Kies deze optie om de pincode voor beheerders in te stellen waarmee toegang kan worden verkregen tot <Netwerkinstellingen> en <Instellingen Systeembeheer>. U kunt de pincode instellen met <Pincode systeembeheerder>. U kunt ook de naam van een beheerder registreren.
De pincode van de systeembeheerder instellen
<Pincode systeembeheerder>
Voer een cijfer in voor de pincode voor de systeembeheerder.
<Naam systeembeheerder>
Gebruik alfanumerieke tekens voor de naam van de beheerder.
<Instellingen Apparaatinformatie> 
Typ alfanumerieke tekens voor de naam en de installatielocatie om de machine te identificeren.
<Menu> (

)

<Instellingen Systeembeheer>

<Instellingen Apparaatinformatie>

Selecteer <Apparaatnaam> of <Locatie>

Voer de naam of locatie van het apparaat in (
Tekst invoeren)

<Toepassen>
<Beveiligingsinstellingen>
Selecteer deze optie om instellingen in of uit te schakelen voor het filteren van pakketten op IP- of MAC-adressen.
<Gebruik TLS>
Geef aan of u communicatie met TLS-versleuteling wilt gebruiken.
De sleutel en certificaat voor TLS configureren
<Uit>  <Aan>
|
<IPv4-adresfilter> 
Selecteer deze optie om instellingen in of uit te schakelen voor het filteren van pakketten die zijn ontvangen van apparaten met opgegeven IPv4-adressen.
IP-adressen opgeven voor firewallinstellingen
|
<Infilter>
<Uit> 
<Aan>
|
<Menu> (

)

<Instellingen Systeembeheer>

<Beveiligingsinstellingen>

<IPv4-adresfilter>

<Infilter>

Selecteer <Uit> of <Aan>
<IPv6-adresfilter> 
Selecteer deze optie om instellingen in of uit te schakelen voor het filteren van pakketten die zijn ontvangen van apparaten met opgegeven IPv6-adressen.
IP-adressen opgeven voor firewallinstellingen
|
<Infilter>
<Uit> 
<Aan>
|
<Menu> (

)

<Instellingen Systeembeheer>

<Beveiligingsinstellingen>

<IPv6-adresfilter>

<Infilter>

Selecteer <Uit> of <Aan>
<MAC-adresfilter> 
Selecteer deze optie om instellingen in of uit te schakelen voor het filteren van pakketten die zijn ontvangen van apparaten met opgegeven MAC-adressen.
MAC-adressen opgeven voor firewallinstellingen
|
<Infilter>
<Uit> 
<Aan>
|
<Menu> (

)

<Instellingen Systeembeheer>

<Beveiligingsinstellingen>

<MAC-adresfilter>

<Infilter>

Selecteer <Uit> of <Aan>
<Selecteer land/regio> *1
Geef het land of de regio op waarin de machine wordt gebruikt. De standaardinstelling kan verschillen, aangezien deze wordt bepaald op het moment dat de machine de eerste keer wordt ingeschakeld.
|
<Oostenrijk (AT)>
<Wit-Rusland (BY)>
<België (BE)>
<Tsjechië (CZ)>
<Denemarken (DK)>
<Egypte (EG)>
<Finland (FI)>
<Frankrijk (FR)>
<Duitsland (DE)>
<Griekenland (GR)>
<Hongarije (HU)>
<Ierland (IE)>
<Italië (IT)>
<Jordanië (JO)>
<Luxemburg (LU)>
<Nederland (NL)>
<Noorwegen (NO)>
<Polen (PL)>
<Portugal (PT)>
<Rusland (RU)>
<Saudi-Arabië (SA)>
<Slovenië (SI)>
<Zuid-Afrika (ZA)>
<Spanje (ES)>
<Zweden (SE)>
<Zwitserland (CH)>
<Oekraïne (UA)>
<Groot-Brittannië (GB)>
<Overige>
|
<Menu> (

)

<Instellingen Systeembeheer>

<Selecteer land/regio>

Selecteer een land of regio
<Instellingen externe UI>
Configureer instellingen voor het gebruik van de externe UI. Als u de externe UI gebruikt, kunt u apparaatinstellingen configureren vanaf een webbrowser.
<Externe UI gebruiken> 
Geef aan of u de externe UI wilt gebruiken.
De externe UI uitschakelen
|
<Uit>
<Aan> 
|
<Menu> (

)

<Instellingen Systeembeheer>

<Instellingen externe UI>

<Externe UI gebruiken>

Selecteer <Uit> of <Aan>
<Beveiligingsinst. toegang via externe UI> 
Geef op dat een pincode moet worden ingevoerd voor toegang tot de externe UI. Stel een pincode in van maximaal 7 cijfers. Alle gebruikers gebruiken een gewone pincode.
Een pincode voor de externe UI instellen
<Uit>
<Aan>
<Toegangspinc. ext. UI>
|
<Menu> (

)

<Instellingen Systeembeheer>

<Instellingen externe UI>

<Beveiligingsinst. toegang via externe UI>

<Aan>

Voer een pincode in

<Toepassen>

Voer de pincode in (bevestigen)

<Toepassen>
<Autom. online voor scannen op afstand> 
Met deze functie kunt u aangeven of u automatisch (zonder het bedieningspaneel te gebruiken) online wilt gaan om op afstand te scannen.
<Uit> <Aan> 
|
<Menu> (

)

<Instellingen Systeembeheer>

<Autom. online voor scannen op afstand>

Selecteer <Uit> of <Aan>
<Beperk TX-functie> *2
Hiermee kunt u beperkingen opgeven ten aanzien van het faxen of mailen naar geselecteerde bestemmingen.
<Pincode adresboek>
Kies deze optie om een pincode in te stellen die moet worden ingevoerd om nieuwe vermeldingen toe te voegen aan het adresboek of om bestaande vermeldingen te wijzigen.
Gebruik van het adresboek beperken
<Beperk nieuwe bestemmingen>
Geef aan of de faxnummers en e-mailadressen die kunnen worden opgegeven als bestemmingen alleen afkomstig mogen zijn uit het adresboek.
Beperkingen instellen voor beschikbare bestemmingen
<Uit> 
<Aan>
|
<Beperk opnieuw verzenden vanuit log>
Geef aan of het is toegestaan een bestemming te selecteren uit de logboeken met verzonden taken.
Eerder gebruikte bestemmingen blokkeren
<Uit> 
<Aan>
|
<Bevestiging sneltoets/TX-kiescode>
Kies deze optie om in te stellen of de gegevens van een ingevoerde code voor verkort kiezen moeten worden weergegeven als deze wordt geselecteerd als een bestemming.
Bestemmingen in het adresboek weergeven
<Uit> 
<Aan>
|
<Weergave opdrachtlog> 
Geef aan of u de logboeken met informatie over kopieer-, afdruk-, fax- en scantaken wilt weergeven op het display van de machine en in het communicatiebeheerrapport.
|
<Uit>
<Aan> 
|
<Menu> (

)

<Instellingen Systeembeheer>

<Weergave opdrachtlog>

Selecteer <Uit> of <Aan>
<Gebruik als USB-apparaat>
|
<Uit>
<Aan> 
|
<Product Extended Survey Program inschak.> 
Hiermee kunt u Product Extended Survey Program in- of uitschakelen (een programma voor het verzamelen van gebruiksgegevens van het apparaat).
|
<Uit>
<Aan> 
|
<Menu> (

)

<Instellingen Systeembeheer>

<Product Extended Survey Program inschak.>

Selecteer <Uit> of <Aan>
<Info verbr.art. tonen (RUI/Toner Status)> 
Geef aan of u in de externe UI een knop of Toner Status wilt toevoegen waarmee de website voor het kopen van tonercartridges kan worden weergegeven. U kunt ook opgeven of u Toner Status wilt gebruiken.
|
<Knop Verbruiksart. kopen tonen (RUI)>
<Uit>
<Aan> 
<Instellingen Toner Status>
<Uit>
<Aan> 
<Knop Kopen tonen>
<Uit>
<Aan> 
|
<Menu> (

)

<Instellingen Systeembeheer>

<Info verbr.art. tonen (RUI/Toner Status)>

Geef de instellingen op
<Knop Verbruiksart. kopen tonen (RUI)>
Selecteer <Uit> en voorkom dat een knop wordt weergegeven in de externe UI waarmee tonercartridges kunnen worden gekocht.
<Instellingen Toner Status>
Als u Toner Status niet wilt gebruiken, selecteert u <Uit>. Als u in Toner Status geen knop wilt weergeven voor toegang tot sites voor het kopen van bijvoorbeeld tonercartridges, selecteert u <Aan> en vervolgens <Uit>.
<Instellingen Google Cloudprinter>
|
<Google Cloudprinter inschakelen>
<Uit>
<Aan> 
<Registratiestatus Google Cloudprinter>
|
<Adresboek importeren/exporteren> *2
<PDL-selectie (Plug and Play)> 
Selecteer een paginabeschrijvingstaal (PDL), zodat de machine wordt gedetecteerd als een printer die compatibel is met die taal wanneer de machine via Plug and Play wordt aangesloten op een computer.
<Netwerk>
Selecteer een paginabeschrijvingstaal (PDL), zodat de machine wordt gedetecteerd als een printer die compatibel is met die taal wanneer de machine wordt gedetecteerd via het netwerk.
|
<FAX>*2
<UFRII LT> 
<UFRII LT (V4)>
<PCL6>
<PCL6 (V4)>
|
<USB>
Selecteer een paginabeschrijvingstaal (PDL), zodat de machine wordt gedetecteerd als een printer die compatibel is met die taal wanneer de machine via USB wordt aangesloten op een computer.
<UFRII LT> 
<UFRII LT (V4)>
<PCL6>
<PCL6 (V4)>
|
<Menu> (

)

<Instellingen Systeembeheer>

<PDL-selectie (Plug and Play)>

Selecteer <Netwerk> of <USB>

Selecteer een paginabeschrijvingstaal

Start het apparaat opnieuw op
<FAX>*2
Hiermee wordt het apparaat gedetecteerd en verbonden als een faxapparaat.
<UFRII LT>
Hiermee wordt het apparaat gedetecteerd en verbonden als een UFRII-printer.
<UFRII LT (V4)>
Hiermee wordt het apparaat gedetecteerd en verbonden als een UFRII-printer die compatibel is met XPS (XML Paper Specification).
<PCL6>
Hiermee wordt het apparaat gedetecteerd en verbonden als een PCL6-printer.
<PCL6 (V4)>
Hiermee wordt het apparaat gedetecteerd en verbonden als een PCL6-printer.
<Update firmware>
Bepaal aan de hand van de omgeving waarin de machine wordt gebruikt hoe u de update van de firmware wilt installeren.
De Firmware updaten
|
<Via pc>
<Via internet>
<Versie-informatie>
|
<Adresboek initialiseren> *2
<Teller Eco-rapport initialiseren>
<Menu initialiseren>
Selecteer deze optie om voor de onderstaande instellingen de standaardwaarden te herstellen. U kunt alle onderstaande instellingen in één keer herstellen of alleen bepaalde instellingen.
Menu Initialiseren
|
<Voorkeuren>
<Tijdklokinstellingen>
<Algemene instellingen>
<Kopieerinstellingen>
<Faxinstellingen>*2
<Scaninstellingen>
<Printerinstellingen>
<Aanpassing/onderhoud>
<Instellingen Systeembeheer>
<Alles initialiseren>
|
<Initialiseer alle gegevens/instellingen>