Instellingen printerhulpprogramma
Met behulp van de Office Printer Utility of CUPS PS Printer Utility kunt u de verificatiefunctie en de oorspronkelijke instellingen instellen wanneer u afdrukt, enzovoort. U kunt ook de informatie controleren van het apparaat dat u gebruikt.
Algemene items
In dit gedeelte worden de algemene items weergegeven die in elk dialoogvenster worden weergegeven.
[Printernaam]
Geeft de naam van de doelprinter weer.
Als het hulpprogramma is gestart vanaf [Printers en scanners] wordt de printernaam van het geselecteerde apparaat weergegeven.
Als het hulpprogramma was gestart vanaf "Finder", verschijnt een lijst met de printernamen van de apparaten die in macOS zijn geregistreerd.
[Soort]
Toont het type stuurprogramma dat is ingesteld.
Als het hulpprogramma is gestart vanaf [Printers en scanners] wordt de naam van het stuurprogramma van het geselecteerde apparaat weergegeven.
Als het hulpprogramma was gestart vanaf "Finder", verschijnt een lijst met de namen van het stuurprogramma van de apparaten die zijn geregistreerd in macOS.
[Printerinformatie]
Geeft een lijst met informatie weer voor de opties die in het apparaat zijn geïnstalleerd.
Dialoogvenster [Printerinformatie]
[Configuratie]
Geeft de instellingen van de opties die in het apparaat zijn geïnstalleerd.
Wanneer duplexcommunicatie wordt gebruikt en informatie over het apparaat kan worden opgehaald, worden de optie-instellingen weergegeven.
Wanneer simplexcommunicatie wordt gebruikt of informatie niet van het apparaat kan worden opgehaald, worden de optie-instellingen die handmatig zijn opgegeven in geavanceerd, weergegeven.
[Papierbron]
Wanneer duplexcommunicatie wordt gebruikt en apparaatinformatie kan worden opgehaald, wordt informatie over het papierformaat en papiertype in de papierbronnen van het apparaat weergegeven.
[Gebruikersinterface op afstand]
Toont de pagina Gebruikersinterface op afstand van het geselecteerde apparaat.
[Bewaar instellingen]
Slaat de gewijzigde instellingen op.
Paneel [Beheer afdelings-id]
Geeft instellingen voor afdrukken aan met behulp van de afdelings-ID beheerfunctie.
[Gebruik beheer afdelings-id]
Stel dit in voor het uitvoeren van afdelings-ID beheer.
Voer de getallen in die op het apparaat zijn ingesteld in [Afdelings-id] en [Pincode]. Als u [Verifieer] selecteert, kunt u controleren of de ingestelde waarden overeenkomen met de apparaatinstellingen.
[Afdelings-id/pincode bevestigen bij afdrukken]
Geeft een dialoogvenster weer om de verificatiegegevens te controleren telkens wanneer er wordt afgedrukt.
[Gebruik geen beheer van afdelings-id bij afdrukken in zwart-wit]
Als [Zwart/wit printeropdr. toestaan] is ingeschakeld aan de apparaatzijde, dan wordt zwart-wit afdrukken uitgevoerd, ongeacht het afdelings-ID beheer.
Paneel [Authentificatiefunctie]
Geeft instellingen voor afdrukken aan met behulp van de gebruikersbeheerfunctie.
[Gebruikersbeheer]
Stel dit in bij gebruik van [Beheer afdelings-id] of [Gebruikersverificatie].
Voer de waarden in die op het apparaat zijn ingesteld in [Afdelings-id] en [Pincode] of [Gebruikersnaam] en [Wachtwoord]. Als u [Verifieer] selecteert, kunt u controleren of de ingevoerde waarden overeenkomen met de apparaatinstellingen.
[Afdelings-id/pincode bevestigen bij afdrukken]
Geeft een dialoogvenster weer om de verificatiegegevens te controleren telkens wanneer er wordt afgedrukt.
[Gebruik geen beheer van afdelings-id bij afdrukken in zwart-wit]
Als [Zwart/wit printeropdr. toestaan] is ingeschakeld aan de apparaatzijde, dan wordt zwart-wit afdrukken uitgevoerd, ongeacht het afdelings-ID beheer.
Paneel [Gebruikersinformatie]
Stelt de gebruikersnaam in voor de afdrukgegevens en veilig afdrukken.
[In te stellen gebruikersnaam]
Stelt de naam in die u wilt gebruiken als de gebruikersnaam. Als u [Naam invoeren] hebt geselecteerd, voer dan een willekeurige naam in. De gebruikersnaam die u hebt ingesteld wordt op het bedieningspaneel van het apparaat weergegeven en gebruikt voor het afdrukken.
[Pincode voor beveiligd afdrukken]
Voer de pincode in die u wilt gebruiken voor veilig afdrukken.
Paneel [Opslagbestemming]
Stelt het apparaatvak in om de afdrukgegevens op te slaan.
[Postbussen]/[Vak]
Geef het vaknummer op voor het opslaan van de afdrukgegevens. U kunt het vaknummer ook wijzigen als u de gegevens opslaat.
Verwante onderwerpen