Een andere machine of servernetwerk gebruiken

Dit gedeelte beschrijft de procedure voor het gebruik van een Windows-server of de Geavanceerde ruimte van een andere machine verbonden met het netwerk. Hiermee kunt u opgeslagen bestanden afdrukken en gescande documenten direct opslaan.
Persoonlijke mappen gebruiken
Als u bent ingelogd met persoonlijk authentificatiebeheer, kunt u de speciale mappen die voor elke gebruiker zijn verstrekt (persoonlijke mappen) gebruiken. Door een map op te geven als persoonlijke map op een server die verbonden is met het netwerk, is deze map direct toegankelijk vanaf de machine. Persoonlijke mappen configureren

Gescande documenten opslaan op een andere machine of server

Vereiste voorbereidingen
Registreer de Geavanceerde ruimte van een andere machine of Windows-server als verbindingsbestemming. Aansluiten op andere apparaten
1
Plaats het origineel. Originelen plaatsen
2
Druk op <Scannen en opslaan> <Netwerk>.
De verbindingsbestemmingen die geregistreerd zijn in de machine worden weergegeven.
3
Selecteer de verbindingsbestemming en log in.
Wanneer het inlogscherm wordt weergegeven, voer dan de gebruikersnaam en het wachtwoord in en log in. Als het inlogscherm niet wordt weergegeven, ga dan verder naar de volgende stap.
Druk op <Boven> om een mapniveau hoger terug te gaan.
U kunt drukken op <Contr. opslaglocatie> <Details> om de gegevens voor de verbindingsbestemming te controleren.
4
Geef de map voor opslag weer en druk op <Scannen>.
Het instellingenscherm voor scannen wordt weergegeven.
U kunt op <Naam> of <Datum/Tijd> drukken om de weergave te sorteren.
In <Mapactiviteit.> kunt u de informatie van een map controleren, een map hernoemen, een nieuwe map aanmaken of een map verwijderen.
Druk op om de weergave te vernieuwen.
5
Configureer de scaninstellingen.
Geef de bestandsnaam en de bestandsindeling aan en configureer de scaninstellingen zoals vereist. Scaninstellingenscherm in <Scannen en opslaan>
6
Druk op (Start) om het scannen te starten en het bestand op te slaan.
Het scanscherm wordt weergegeven. Wanneer het opslaan is voltooid, wordt de verbindingsbestemming die geselecteerd is in stap 4 weergegeven.
Om het scannen te annuleren, drukt u op <Annuleren> of (Stop).
Als u nog een origineel heeft om te scannen, plaatst u het origineel en herhaalt u de procedure in stap 6.
Als <Start opslaan> wordt weergegeven
Wanneer alle originelen zijn gescand, drukt u op <Start opslaan> om het bestand op te slaan.
De opslaglocatie die in stap 4 is geselecteerd wordt weergegeven.
7
Bevestig dat het bestand is opgeslagen.
Als u geen bestandsnaam gespecificeerd heeft in stap 5, wordt de datum en tijd waarop het bestand is opgeslagen als de bestandsnaam gebruikt.
U kunt op <Weerg. afbeeld.> drukken om de inhoud van het bestand te controleren.
U kunt op <Statusmonitor> <Opslaan> <Opdrachtlog> drukken om te controleren of het bestand correct is opgeslagen. Als <NG> wordt weergegeven, is het bestand niet correct opgeslagen. Herhaal stap 6.
Als <Verbreken> wordt weergegeven
Wanneer uw acties voltooid zijn, drukt u op <Verbreken> om uit te loggen van de verbindingsbestemming.

Een bestand afdrukken op een andere machine of server

Vereiste voorbereidingen
Registreer de Geavanceerde ruimte van een andere machine of Windows-server als verbindingsbestemming. Aansluiten op andere apparaten
1
Druk op <Toegang opgesl. best.> <Netwerk>.
De verbindingsbestemmingen die geregistreerd zijn in de machine worden weergegeven.
2
Selecteer de verbindingsbestemming en log in.
Wanneer het inlogscherm wordt weergegeven, voer dan de gebruikersnaam en het wachtwoord in en log in. Als het inlogscherm niet wordt weergegeven, ga dan verder naar de volgende stap.
Druk op <Boven> om een mapniveau hoger terug te gaan.
U kunt drukken op <Contr. opslaglocatie> <Details> om de gegevens voor de verbindingsbestemming te controleren.
3
Selecteer het bestand dat u wilt afdrukken, en druk op <Afdrukken>.
U kunt maximaal zes bestanden in dezelfde map selecteren om samen af te drukken. De bestanden worden in de gekozen volgorde afgedrukt.
U kunt de selectie van een bestand opheffen door het bestand opnieuw te selecteren. Druk op <Wis selectie> om de selectie van alle bestanden op te heffen.
Druk op <Zoeken> om te zoeken naar bestanden en mappen in de map die momenteel wordt weergegeven. Als u tijdens het zoeken geen submappen wilt opnemen, selecteer dan <Submappen niet includeren>.
U kunt op <Weerg. afbeeld.> drukken om de inhoud van het bestand te controleren.
In <Bewerk bestand> kunt u de gegevens van een bestand controleren, een bestand hernoemen of een bestand verwijderen.
Druk op om de weergave te vernieuwen.
4
Als het scherm <Selecteer papier> wordt weergegeven, selecteert u het papier dat u wilt gebruiken.
Zo niet, ga dan verder naar de volgende stap.
5
Voer het aantal te maken kopieën in met de numerieke toetsen.
Als er meerdere bestanden zijn geselecteerd, drukt u op <Wijzig aantal kop.> en voert u het aantal kopieën in.
6
Configureer de afdrukinstellingen.
Configureer indien nodig de instellingen voor tweezijdig afdrukken, afwerkinstellingen en andere afdrukinstellingen.
Als een wachtwoord vereist is voor het afdrukken van een PDF-bestand, drukt u op <Opties> <Wachtwoord om doc. te openen> <Encryptiewachtwoord> of <Police wachtwoord> en voert u het wachtwoord in.
*U kunt niet meerdere PDF-bestanden met verschillende wachtwoorden tegelijk afdrukken. Afdrukinstellingenscherm in <Toegang opgesl. best.>
7
Druk op <Start afdr.>.
Het afdrukscherm wordt weergegeven. Wanneer het afdrukken is voltooid, wordt het scherm voor bestandsselectie in stap 3 weergegeven.
Als het invoerscherm voor het wachtwoord wordt weergegeven, voert u het wachtwoord in dat is ingesteld in het PDF-bestand.
Om het afdrukken te annuleren, drukt u op <Annuleren>.
7J2C-07E