[Printerinstellingen]

Geef de instellingen op voor printergebruik en voor de verwerking van afdrukgegevens.
* Waarden in rode tekst zijn de standaardinstellingen voor ieder onderdeel.
Als het bedieningspaneel en het printerstuurprogramma dezelfde instellingen hebben
De instellingen van het printerstuurprogramma hebben voorrang. De instellingen van het bedieningspaneel gelden voor besturingssystemen, zoals UNIX- en PCL-afdrukken, waarvoor geen printerstuurprogramma's kunnen worden gebruikt en bij het afdrukken vanaf mobiele apparaten.

[Prioriteit stuurprogr.instell. bij afdr.]

[Menu] [Functie-instellingen] [Printer] [Printerinstellingen]
Geef voor elke papierbron op of de printerstuurprogramma-instellingen voorrang krijgen boven de instellingen voor papierformaat en -type zoals opgegeven via op het bedieningspaneel.
Als u hier [Aan] opgeeft, drukt het apparaat af vanuit de papierbron die is gedefinieerd in het printerstuurprogramma, ongeacht de papierinstellingen op het apparaat.
Daarnaast, als [Aan] hier opgegeven is en het formaat van het geladen papier aanzienlijk verschilt van wat is opgegeven in de printerstuurprogramma-instellingen, kun je opgeven of het afdrukken doorgaat of stopt en er een foutmelding verschijnt.
* Let op: als u hier [Aan] opgeeft en het in het apparaat geplaatste papier komt niet overeen met het in het printerstuurprogramma opgegeven papierformaat, kan dat leiden tot papierstoringen of afdrukfouten.
* Er kunnen verscheidene vellen papier worden bedrukt, ook al is het apparaat zodanig ingesteld dat het afdrukken wordt geannuleerd als er een foutmelding verschijnt.
[Multifunctionele lade]
[Uit]
[Aan]
[Papierformaat en -type]
[Alleen type papier]

[Kopieën]

[Menu] [Functie-instellingen] [Printer] [Printerinstellingen]
Geef het aantal af te drukken exemplaren op.
1 tot 999

[2-zijdig afdrukken]

[Menu] [Functie-instellingen] [Printer] [Printerinstellingen]
Geef op of u aan beide zijden van het papier wilt afdrukken.
* [2-zijdig afdrukken] verschijnt niet bij sommige modellen, geïnstalleerde opties en andere instellingen.
[Uit]
[Aan]

[Standaardpapier]

[Menu] [Functie-instellingen] [Printer] [Printerinstellingen]
Geef het papierformaat en -soort op die moeten worden gebruikt bij het afdrukken vanaf een mobiel apparaat of vanaf een besturingssysteem dat het printerstuurprogramma niet ondersteunt.
Zie hieronder voor de papierformaten die je kunt opgeven.
Geschikt papier

[Papierformaat negeren]

[Menu] [Functie-instellingen] [Printer] [Printerinstellingen]
Geef op of het apparaat tijdens het afdrukken A4-formaat vervangt door Letter-formaat of andersom.
Als u hier [Aan] opgeeft, betekent dit dat als bijvoorbeeld afdrukken op A4-formaat is opgegeven op de computer en er alleen Letter-formaat is geladen, de taak in plaats daarvan op Letter-formaat wordt afgedrukt.
* Afdrukinstellingen worden opgegeven in een toepassing of printerstuurprogramma, maar deze instelling kan uitsluitend worden opgegeven op het bedieningspaneel.
[Uit]
[Aan]

[Afdrukkwaliteit]

[Menu] [Functie-instellingen] [Printer] [Printerinstellingen]
Kies de instellingen voor afdrukkwaliteit zoals de dichtheid en resolutie aan de hand van het af te drukken document en het doel.
[Densiteit]
[Menu] [Functie-instellingen] [Printer] [Printerinstellingen]  [Afdrukkwaliteit]
Pas bij het afdrukken de gebruikte tonerdichtheid aan.
Voor een nauwkeurigere instelling kunt u het niveau van de drie dichtheidgedeeltes aanpassen in [Densiteit (fijnaanpassing)].
* Let op: u kunt de tonerdichtheid niet aanpassen als [Tonerbesparing] is ingesteld op [Aan]. [Tonerbesparing]
* [Densiteit] verschijnt niet bij sommige modellen, geïnstalleerde opties en andere instellingen.
[Densiteit]
17 niveaus
[Densiteit (fijnaanpassing)]
[Hoog]/[Medium]/[Laag]
17 niveaus
[Tonerbesparing]
[Menu] [Functie-instellingen] [Printer] [Printerinstellingen]  [Afdrukkwaliteit]
Geef op of u toner wilt besparen bij het afdrukken.
Geef hier [Aan] op als u uitsluitend de indeling of andere afwerking wilt controleren voordat het feitelijke afdrukken begint, bijvoorbeeld vóór een erg grote opdracht.
[Uit]
[Aan]
[Beeldverfijning]
[Menu] [Functie-instellingen] [Printer] [Printerinstellingen] [Afdrukkwaliteit]
Geef aan of de vloeibewerking moet worden uitgevoerd, waardoor contouren van tekens of diagrammen vloeiend kunnen worden afgedrukt.
[Uit]
[Aan]
[Resolutie]
[Menu] [Functie-instellingen] [Printer] [Printerinstellingen] [Afdrukkwaliteit]
Geef de resolutie op voor het verwerken van afdrukgegevens.
Als u met een hogere resolutie wilt afdrukken, geeft u hier [1200 dpi] op.
[1200 dpi]
[600 dpi]

[Lay-out]

[Menu] [Functie-instellingen] [Printer] [Printerinstellingen]
Geef de richting of marge van de rug op en de afdrukpositie.
[Inbindlocatie]
[Menu] [Functie-instellingen] [Printer] [Printerinstellingen] [Lay-out]
Als het afgedrukte document wordt samengevoegd (bijvoorbeeld door middel van nieten), geef dan op of de rug aan de lange of aan de korte kant moet liggen.
Gebruik deze instelling in combinatie met de instelling [Rugmarge] om zo de bindmarge en marges aan te passen. [Rugmarge]
Voor binden aan de lange kant geeft u hier [Lange zijde] op.

Voor binden aan de korte kant geeft u hier [Korte zijde] op.

[Lange zijde]
[Korte zijde]
[Rugmarge]
[Menu] [Functie-instellingen] [Printer] [Printerinstellingen] [Lay-out]
Verschuif de afdrukpositie om de breedte te kiezen van de marge die de rug gaat vormen.
Geef de verschuiving op in stappen van 0,5 mm in de plusrichting (+) of minrichting (-), in overeenstemming met de rand die is opgegeven in [Inbindlocatie]. [Inbindlocatie]
Als [Inbindlocatie] is ingesteld op [Lange zijde]
Geef de verschuiving op door een positieve waarde (+) te selecteren om het papier aan de linkerrand te binden of een negatieve waarde (-) om het papier aan de rechterrand te binden.
Opgegeven als een positieve waarde (+)
Opgegeven als een negatieve waarde (-)
Als [Inbindlocatie] is ingesteld op [Korte zijde]
Geef de verschuiving op door een positieve waarde (+) te selecteren om het papier aan de bovenrand te binden of een negatieve waarde (-) om het papier aan de onderrand te binden.
Opgegeven als een positieve waarde (+)
Opgegeven als een negatieve waarde (-)
-50,0 tot 00,0 tot +50,0 (mm)
[Korte zijde verschuiven] of [Lange zijde verschuiven]
[Menu] [Functie-instellingen] [Printer] [Printerinstellingen] [Lay-out]
Verschuif de afdrukpositie van tekst en afbeeldingen. Gebruik deze instelling wanneer de afgedrukte tekst en afbeeldingen naar één rand van het papier worden verplaatst of wanneer ze buiten het afdrukbereik vallen.
Geef de verschuiving op als een positieve (+) of negatieve (-) waarde in stappen van 0,5 mm voor de randrichting en afdrukzijde van elke pagina.
Verschuiven langs de korte kant (horizontaal)
Geef de afstelbreedte op door een positieve waarde (+) te selecteren om op het papier naar rechts te verschuiven of een negatieve waarde (-) om op het papier naar links te verschuiven.
Verschuiven langs de lange kant (verticaal)
Geef de afstelbreedte op door een positieve waarde (+) te selecteren om op het papier naar beneden te verschuiven of een negatieve waarde (-) om op het papier naar boven te verschuiven.
-50,0 tot 00,0 tot +50,0 (mm)

[Automatisch fout overslaan]

[Menu] [Functie-instellingen] [Printer] [Printerinstellingen]
Geef op of het afdrukken moet doorgaan als er tijdens het afdrukken een fout optreedt.
Het wordt aanbevolen dat u gewoonlijk de instelling [Uit] gebruikt zodat het afdrukken stopt als er een fout optreedt.
[Uit]
[Aan]

[Time-out]

[Menu] [Functie-instellingen] [Printer] [Printerinstellingen]
Geef de tijd op vanaf het begin van de wachttijd tot aan het ontvangen van gegevens totdat de ontvangst in de pauzestand gaat als de ontvangst wordt onderbroken.
5 tot 15 tot 300 (sec.)

[Prioriteit multifunctionele lade]

[Menu] [Functie-instellingen] [Printer] [Printerinstellingen]
Geef op of toevoer uit de multifunctionele lade voorrang heeft boven toevoer uit de papierlade als het apparaat automatisch de passende papierbron kiest voor het te bedrukken papier.
Als u hier [Aan] opgeeft en genoemde laden hetzelfde papier bevatten, wordt de multifunctionele lade gebruikt.
[Uit]
[Aan]

[UFR II]

[Menu] [Functie-instellingen] [Printer] [Printerinstellingen]
Geef de te gebruiken verwerkingsmethode op als het UFR II-printerstuurprogramma wordt gebruikt.
[Halftonen]
[Menu] [Functie-instellingen] [Printer] [Printerinstellingen] [UFR II]
Geef de afdrukmethode op voor het reproduceren van halftonen (de tussenliggende gebieden tussen de lichtere en donkere gebieden) aan de hand van de inhoud van de afdrukgegevens.
De halftoon-reproductiemethode kan afzonderlijk worden ingesteld voor tekst, grafische weergaven (lijnen of figuren) en afbeeldingen (foto's).
Geef [Resolutie] op voor afdrukken in hoge resolutie bij duidelijke tekstcontouren. Geschikt voor het afdrukken van gegevens met tekst en fijne lijnen.
Geef [Kleurtoon] op voor het afdrukken met contrasterend licht en schaduw en met een scherpe gradatie. Deze instelling is geschikt voor het afdrukken van afbeeldingsgegevens, zoals fotoafbeeldingen.
Geef [Gradatie] op voor vloeiend afdrukken van tonen en contouren. Geschikt voor het afdrukken van gegevens zoals figuren die gradaties gebruiken.
Geef [Hoge resolutie] op om contouren van tekens duidelijker en fijner af te drukken dan wanneer u [Resolutie] opgeeft. Deze instelling is geschikt voor het afdrukken van gegevens met tekst en fijne lijnen of CAD-gegevens.
[Tekst]
[Resolutie]
[Kleurtoon]
[Gradatie]
[Hoge resolutie]
[Illustraties]
[Resolutie]
[Kleurtoon]
[Gradatie]
[Hoge resolutie]
[Afbeelding]
[Resolutie]
[Kleurtoon]
[Gradatie]
[Hoge resolutie]
[Papierbesparing]
[Menu] [Functie-instellingen] [Printer] [Printerinstellingen] [UFR II]
Geef op of uitvoer voor lege pagina's binnen de afdrukgegevens wordt uitgeschakeld.
[Uit]
[Aan]

[PCL]

[Menu] [Functie-instellingen] [Printer] [Printerinstellingen]
Kies deze optie om instellingen op te geven voor PCL-afdrukken, zoals pagina-indeling en afdrukkwaliteit.
[Papierbesparing]
[Menu] [Functie-instellingen] [Printer] [Printerinstellingen] [PCL]
Geef op of uitvoer voor lege pagina's binnen afdrukgegevens wordt uitgeschakeld.
[Uit]
[Aan]
[Afdrukstand]
[Menu] [Functie-instellingen] [Printer] [Printerinstellingen] [PCL]
Selecteer [Staand] (verticale richting) of [Liggend] (horizontale richting) voor de paginarichting.
[Staand]
[Liggend]
[Lettergrootte]
[Menu] [Functie-instellingen] [Printer] [Printerinstellingen] [PCL]
Geef het te gebruiken lettertype op door het bijbehorende ID-nummer te selecteren.
* U kunt vanaf het bedieningspaneel een lijst afdrukken met voorbeelden van de beschikbare PCL-lettertypen. Rapporten en lijsten afdrukken en bekijken
0 tot 54
[Puntgrootte]
[Menu] [Functie-instellingen] [Printer] [Printerinstellingen] [PCL]
Geef de tekengrootte op in punten. U kunt de grootte in stappen van 0,25 aanpassen.
U kunt deze optie alleen opgeven als een proportioneel lettertype is geselecteerd bij [Lettergrootte].
* [Puntgrootte] verschijnt niet bij sommige modellen, geïnstalleerde opties en andere instellingen.
4,00 tot 12,00 tot 999,75 (punt)
[Pitch]
[Menu] [Functie-instellingen] [Printer] [Printerinstellingen] [PCL]
Kies deze optie om de pitch of tekenafstand (cpi of tekens per inch) voor het lettertype op te geven. U kunt de pitch in stappen van 0,01 aanpassen.
U kunt deze optie alleen opgeven als er een niet-proportioneel lettertype of een bitmaplettertype is geselecteerd bij [Lettergrootte].
* [Pitch] verschijnt niet bij sommige modellen, geïnstalleerde opties en andere instellingen.
0,44 tot 10,00 tot 99,99 (cpi)
[Vormlijnen]
[Menu] [Functie-instellingen] [Printer] [Printerinstellingen] [PCL]
Hiermee stelt u het aantal af te drukken regels per pagina in. Deze waarde ligt tussen 5 en 128.
Deze instelling wordt automatisch aangepast aan de hand van de instellingen voor [Standaard papierform.] en [Afdrukstand].
* In sommige landen en gebieden is de instelling [Vormlijnen] niet beschikbaar, of is de inhoud of de standaardinstelling anders.
5 tot 64 tot 128 (lijnen)
[Tekencode]
[Menu] [Functie-instellingen] [Printer] [Printerinstellingen] [PCL]
Selecteer hier de tekencode (tekenset) die het meest geschikt is voor de computer die u gebruikt om afdrukgegevens te verzenden.
De opgegeven instelling wordt genegeerd als de tekencode wordt bepaald door het lettertype dat is opgegeven bij [Lettergrootte].
[DESKTOP]
[ISO11]
[ISO15]
[ISO17]
[ISO21]
[ISO4]
[ISO6]
[ISO60]
[ISO69]
[ISOL1]
[ISOL2]
[ISOL5]
[ISOL6]
[ISOL9]
[LEGAL]
[MATH8]
[MCTEXT]
[MSPUBL]
[PC1004]
[PC775]
[PC8]
[PC850]
[PC852]
[PC858]
[PC8DN]
[PC8TK]
[PIFONT]
[PSMATH]
[PSTEXT]
[ROMAN8]
[ROMAN9]
[VNINTL]
[VNMATH]
[VNUS]
[WIN30]
[WINBALT]
[WINL1]
[WINL2]
[WINL5]
[Gebruikerspapier]
[Menu] [Functie-instellingen] [Printer] [Printerinstellingen] [PCL]
Geef deze optie op om aan te geven of u een aangepast papierformaat wilt instellen.
Geef [Aan] op om de afmetingen van het papier op te geven bij [X-dimensie] en [Y-dimensie].
[Uit]
[Aan]
[Maateenheid]
[Menu] [Functie-instellingen] [Printer] [Printerinstellingen] [PCL]
Kies deze optie om de maateenheid te selecteren voor het instellen van aangepaste papierformaten.
* In sommige landen en gebieden verschijnt de instelling [Maateenheid] niet, of is de inhoud of de standaardinstelling anders.
[Millimeter]
[Inch]
[X-dimensie]
[Menu] [Functie-instellingen] [Printer] [Printerinstellingen] [PCL]
Geef hier de horizontale afmeting (korte kant) van het aangepaste papier op.
* [X-dimensie] verschijnt niet bij sommige modellen, geïnstalleerde opties en andere instellingen.
140 tot 431 (mm)
[Y-dimensie]
[Menu] [Functie-instellingen] [Printer] [Printerinstellingen] [PCL]
Geef hier de verticale afmeting (lange kant) van het aangepaste papier op.
* [Y-dimensie] verschijnt niet bij sommige modellen, geïnstalleerde opties en andere instellingen.
95 tot 297 (mm)
[CR aan LF toevoegen]
[Menu] [Functie-instellingen] [Printer] [Printerinstellingen] [PCL]
Met deze optie kunt u instellen of er een Enter-teken (CR) moet worden toegevoegd wanneer de machine een teken voor een nieuwe regel (LF) ontvangt.
Als [Ja] is geselecteerd, wordt de afdrukpositie naar het begin van de volgende regel verplaatst wanneer de machine een LF-code ontvangt.
Als [Nee] is geselecteerd, wordt de afdrukpositie naar de volgende regel verplaatst, net onder de ontvangen LF-code.
[Ja]
[Nee]
[A4-afdrukbreedte vergroten]
[Menu] [Functie-instellingen] [Printer] [Printerinstellingen] [PCL]
Kies deze optie als u wilt instellen dat de breedte van het afdrukbare gebied van A4-papier in de stand Staand moet worden aangepast aan de breedte van Letter-papier.
[Uit]
[Aan]
[Halftonen]
[Menu] [Functie-instellingen] [Printer] [Printerinstellingen] [PCL]
Geef de afdrukmethode op voor het reproduceren van halftonen (de tussenliggende gebieden tussen de lichtere en donkere gebieden) aan de hand van de inhoud van de afdrukgegevens.
De halftoon-reproductiemethode kan afzonderlijk worden ingesteld voor tekst, grafische weergaven (lijnen of figuren) en afbeeldingen (foto's).
Geef [Resolutie] op voor afdrukken in hoge resolutie bij duidelijke tekstcontouren. Geschikt voor het afdrukken van gegevens met tekst en fijne lijnen.
Geef [Kleurtoon] op voor het afdrukken met contrasterend licht en schaduw en met een scherpe gradatie. Deze instelling is geschikt voor het afdrukken van afbeeldingsgegevens, zoals fotoafbeeldingen.
Geef [Gradatie] op voor vloeiend afdrukken van tonen en contouren. Geschikt voor het afdrukken van gegevens zoals figuren die gradaties gebruiken.
Geef [Hoge resolutie] op om contouren van tekens duidelijker en fijner af te drukken dan wanneer u [Resolutie] opgeeft. Deze instelling is geschikt voor het afdrukken van gegevens met tekst en fijne lijnen of CAD-gegevens.
[Tekst]
[Resolutie]
[Kleurtoon]
[Gradatie]
[Hoge resolutie]
[Illustraties]
[Resolutie]
[Kleurtoon]
[Gradatie]
[Hoge resolutie]
[Afbeelding]
[Resolutie]
[Kleurtoon]
[Gradatie]
[Hoge resolutie]

[Instellingen voor afbeeldingsbeheer]

[Menu] [Functie-instellingen] [Printer] [Printerinstellingen]
Geef de verwerkingsmethode voor afdrukgegevens op die wordt gebruikt voor het afdrukken van beeldbestanden in JPEG of TIFF indeling.
[Halftonen]
[Menu] [Functie-instellingen] [Printer] [Printerinstellingen] [Instellingen voor afbeeldingsbeheer]
Geef de afdrukmethode op voor het reproduceren van halftonen (de tussenliggende gebieden tussen de lichtere en donkere gebieden) aan de hand van de beeldinhoud.
Afbeeldingen, zoals foto's van digitale camera's, afdrukken
Geef [Gradatie] op voor een afdruk met contrasterend licht en schaduw en een scherpe gradatie.
Figuren of grafische weergaven met gradatiegebieden afdrukken
Geef [Resolutie] op voor een afdruk met een vloeiende gradatie en vloeiend overlopende randen.
Documenten afdrukken die veel tekens bevatten
Geef [Hoge resolutie] op voor een verfijnde afdruk met heldere tekstranden.
[Gradatie]
[Resolutie]
[Hoge resolutie]
98R5-0A8