Voorbereidingen voor het gebruik van AirPrint

Stel de basisinformatie in die vereist is voor het gebruik van AirPrint. Configureer daarnaast de instellingen met betrekking tot de functies en beveiliging die gebruikt zullen worden, in overeenstemming met uw gebruik en omgeving.
N.B.
Bij gebruik van gebruikersauthenticatie of afdelings-ID-beheer
Gebruikersinformatie en afdelings-ID's kunnen niet worden opgegeven met AirPrint. Als u AirPrint wilt gebruiken bij gebruik van gebruikersauthenticatie of afdelings-ID-beheer, moet u de instellingen zo configureren dat afdrukken, scannen of faxen verzenden vanaf een computer waarvan de gebruikersinformatie of afdelings-ID onbekend is, niet wordt beperkt.

De basisinformatie voor AirPrint instellen

In deze sectie ziet u hoe u de instellingen kunt configureren vanaf een computer met Remote UI (UI op afstand).
Selecteer op het bedieningspaneel [ Instellingen/Registratie] in het scherm [Home] of ander scherm en selecteer vervolgens [Voorkeuren] om de instellingen te configureren. Voor sommige instellingen kunt u het bedieningspaneel niet gebruiken. [Netwerk]
De machtigingen Administrator of NetworkAdmin zijn vereist.
1
Meld u bij Remote UI (UI op afstand) aan als beheerder. De Remote UI (UI op afstand) starten
2
Klik op de Portal-pagina van Remote UI (UI op afstand) op [Settings/Registration]. Remote UI (UI op afstand)-portaalpagina
3
Klik op [Network Settings]  [AirPrint Settings].
Het scherm [AirPrint Settings] wordt weergegeven.
4
Schakel het selectievakje [Use AirPrint] in.
5
Geef aan of fouten voor AirPrint moeten worden weergegeven.
Om foutberichten op het bedieningspaneel weer te geven wanneer er een probleem is met de afdrukgegevens van AirPrint en het afdrukken niet overeenkomt met de gegevens, schakelt u het selectievakje [Display Errors for AirPrint] in.
* Zelfs als het selectievakje niet is ingeschakeld, wordt [Error] weergegeven in het logboek van de afdrukopdracht.
6
Voer de printernaam in.
Voer in [Printer Name] een naam in om de machine te identificeren. Gebruik hiervoor single-byte alfanumerieke tekens.
Als mDNS van IPv4 is ingesteld, wordt dezelfde naam als die van mDNS ingevoerd voor de printernaam. Als u de printernaam wijzigt, wordt de mDNS-naam ook gewijzigd.
* Wanneer u de ingestelde printernaam of mDNS-naam wijzigt, kan de Mac waarmee het apparaat verbonden was mogelijk geen verbinding meer maken. In dit geval moet u de machine opnieuw registreren op de Mac.
7
Voer naar behoefte de locatie en lengte- en breedtegraad van het apparaat in.
Als de locatie van het machine is ingesteld in [Settings/Registration] [Device Management] [Device Information Settings], wordt dezelfde tekenreeks ingevoerd in de locatie. Wanneer u de locatie wijzigt die is ingesteld in AirPrint-instellingen, wordt de locatie die is ingesteld in Apparaatinformatie-instellingen ook gewijzigd.
8
Klik op [OK].
De instellingen worden toegepast.
9
Uitloggen van Remote UI (UI op afstand).
N.B.
Wanneer de AirPrint-functie is ingeschakeld, zijn de volgende netwerkinstellingen ook ingeschakeld.
mDNS (IPv4/IPv6) [mDNS-instellingen]
* De mDNS-instelling voor IPv6 is een vaste waarde, zodat dezelfde mDNS-naam als IPv4 wordt gebruikt.

De functies en beveiliging instellen voor gebruik met AirPrint

AirPrint gebruikt de volgende protocollen:
IPP (afdrukken en faxen verzenden)
Network Link Scan (scannen)
Het te gebruiken protocol is afhankelijk van de functie. U kunt de beschikbare functies dus beperken door de protocollen uit te schakelen. Daarnaast kunt u de instellingen configureren voor het versleutelen van communicatie met TLS en IPP-verificatie configureren bij het gebruik van een protocol.
In deze sectie ziet u hoe u de instellingen kunt configureren vanaf een computer met Remote UI (UI op afstand).
Selecteer op het bedieningspaneel [ Instellingen/Registratie] in het scherm [Home] of ander scherm en selecteer vervolgens [Voorkeuren] om de instellingen te configureren. [Netwerk]
De machtigingen Administrator of NetworkAdmin zijn vereist.
Vereiste voorbereidingen
Wanneer u communicatie met TLS versleutelt, geeft u de sleutel die en het certificaat dat u wilt gebruiken op voor communicatie met TLS-versleuteling. TLS gebruiken
1
Meld u bij Remote UI (UI op afstand) aan als beheerder. De Remote UI (UI op afstand) starten
2
Klik op de Portal-pagina van Remote UI (UI op afstand) op [Settings/Registration]. Remote UI (UI op afstand)-portaalpagina
3
Klik op [Network Settings]  [IPP Print Settings] of [Network Link Scan Settings].
Het scherm [IPP Print Settings] of [Network Link Scan Settings] wordt weergegeven.
4
De IPP- of Network Link Scan-instellingen configureren.
Bij het beperken van de te gebruiken functies
Schakel de selectievakjes [Use IPP] of [Use Network Link Scan] uit.
Als u het selectievakje [Use IPP] uitschakelt, kunt u met AirPrint niet meer afdrukken of faxen verzenden.
Als u het selectievakje [Use Network Link Scan] uitschakelt, is scannen met AirPrint niet meer mogelijk.
Bij het coderen van communicatie met TLS
Schakel het selectievakje [Allow When Using TLS] in of [Use TLS].
Bij het instellen van IPP-authenticatie
Schakel het selectievakje [Use Authentication] in.
De gebruikersnaam en het wachtwoord die voor de IPP-authenticatie worden gebruikt, worden de gebruikersinformatie van de machine.
Voor het afdrukken of verzenden van faxen met AirPrint is nu verificatie vereist en alleen gebruikers die geregistreerd zijn bij de machine kunnen deze functies gebruiken.
* Als u een andere gebruikersnaam en wachtwoord voor IPP-authenticatie wilt configureren dan die van de gebruiker die op de machine geregistreerd is, registreert u de informatie als de gebruikersinformatie van de machine. Gebruikersinformatie registreren op een lokaal apparaat
5
Klik op [OK].
De instellingen worden toegepast.
6
Uitloggen van Remote UI (UI op afstand).
E9AC-0EY