Tabblad [Bestemming selecteren]
U kunt een adres instellen bij het verzenden van een fax, bewerken van het adresboek enzovoort.
[Lijst adresboek]/[Lijst met adreslijsten]
Selecteer het adresboek en subadresboek dat u wilt gebruiken.
Als het geselecteerde adresboek een subadresboek heeft, selecteer dan het subadresboek om het weer te geven in [Lijst met adreslijsten].
Als het weer te geven adresboek wordt geselecteerd, verschijnt een lijst met bestemmingen in [Adreslijst].
U kunt een adresboek registreren op het tabblad [Speciaal]/[Apparaatinstellingen] > [Type adresboek].
Een adresboek met een rode stip (
) is een gedeeld adresboek dat is geregistreerd door de beheerder. Als u het registreert aan de serverkant van een apparaat dat wordt gedeeld als printserver, kunt u hetzelfde adresboek aan de clientkant gebruiken.
[Adresboek bewerken]
Hiermee kunt u een adresboek van het in een lokale map opgeslagen stuurprogramma bewerken.
In een netwerkmap opgeslagen adresboeken kunt u niet bewerken.
Als Business IJ FAX Driver op uw computer is geïnstalleerd, wordt het adresboek (Canon Fax Driver Address Book) tussen de verschillende stuurprogramma's gedeeld. Ook wanneer de bestemmingsmap van het adresboek wordt gewijzigd, wordt de nieuwe instelling gedeeld.
[Adreslijst]
Zoek de beoogde bestemming in het adresboek dat u hebt geselecteerd in [Lijst adresboek]/[Lijst met adreslijsten].
Individuele bestemmingen (
) en groepen (
) zijn te onderscheiden met pictogrammen bovenaan de lijst.
In [Huidige groepsleden] worden afzonderlijke bestemmingen en groepen geregistreerd in de geselecteerde groep weergegeven.
U kunt zoeken naar een opgegeven tekenreeks, en de weergegeven bestemmingen filteren.
[Toevoegen aan bestemmingenlijst] Dialoogvenster [Faxnummer van de bestemming selecteren]
Hiermee kunt u een adres uit het adresboek toevoegen aan [Bestemmingenlijst].
Als u dubbelklikt op een item in [Adreslijst], wordt dit eveneens toegevoegd aan [Bestemmingenlijst].
Als meerdere faxnummers in een groep worden geregistreerd, verschijnt het dialoogvenster [Faxnummer van de bestemming selecteren]. Selecteer een faxnummer om toe te voegen aan [Bestemmingenlijst].
De soorten bestemmingen die u kunt selecteren in het dialoogvenster [Faxnummer van de bestemming selecteren] variëren in functie van het type adresboek geselecteerd in [Lijst adresboek].
[Bestemmingenlijst]
Geeft een lijst faxverzendingsbestemmingen (of groepsnamen) weer. [Aantal bestemmingen] geeft het totale aantal bestemmingen dat is toegevoegd aan de lijst weer.
U kunt [Bestemming toevoegen] en [Bestemming bewerken] niet gebruiken wanneer [Handmatige invoer van bestemming niet toestaan] is ingeschakeld op het tabblad [Apparaatinstellingen] > dialoogvenster [Gedetailleerde instellingen].
[Bestemming toevoegen] Dialoogvenster [Bestemming toevoegen]
Zorgt ervoor dat u een nieuwe bestemming kunt invoeren en instellen en ze kunt toevoegen aan [Bestemmingenlijst].
[Bestemming bewerken] Dialoogvenster [Bestemming bewerken]
Zorgt ervoor dat u de bestemming geselecteerd in [Bestemmingenlijst] kunt invoeren. Als u dubbelklikt op een item in [Bestemmingenlijst], kunt u de bestemming op dezelfde manier invoeren.
[Naam bestemming]
Voer een bestemmingsnaam in.
[Communicatiemodus]/[Faxnummer/URI]
Selecteer de communicatiemodus die overeenstemt met de omgeving van de bestemming en geef een faxnummer of URI op.
Als [Controleer faxnummer/URI bij het configureren van bestemmingen (voorkom dat naar de verkeerde bestemming wordt verzonden)] is ingeschakeld in het tabblad [Speciaal], wordt > [Beveiligingsinstellingen], [Faxnummer bevestigen (voorkom dat naar de verkeerde bestemming wordt verzonden)] of [URI bevestigen (voorkom dat naar de verkeerde bestemming wordt verzonden)] weergegeven. Voer hetzelfde faxnummer of URI in.
[Subadres gebruiken]
Verzendt gegevens naar een geheugenpostvak in de bestemming.
Voer de waarden geregistreerd in het faxapparaat van de ontvanger in [Subadres] en [Wachtwoord] in. Voer het wachtwoord in om de verzonden gegevens uit te voeren op het faxapparaat van de ontvanger.
U kunt dit specificeren wanneer [Subadres gebruiken] is ingeschakeld in het tabblad [Apparaatinstellingen] > [Gedetailleerde instellingen].
[Registreren in adresboek]
Registreert de ingestelde bestemming in het adresboek (Canon Fax Driver Address Book).
[Volgende bestemming toevoegen]
Blijft doorgaan met bestemmingen toevoegen.
[Verwijderen]
Verwijdert de geselecteerde bestemming in [Bestemmingenlijst].
[Verzonden faxgegevens en afbeelding opslaan]
Slaat de naam van het verzonden document, het tijdstip van verzending enz. op als verzendingsbeeld. U kunt een logboek van verzendingsbeelden bijhouden en beheren.
U kunt het logboek raadplegen in het tabblad [Verzonden faxgegevens en afbeelding].
[Voorblad]
Hiermee kunt u een dekblad maken.
[Gedetailleerde instellingen] Dialoogvenster [Gedetailleerde instellingen]
Hiermee kunt u de buitenlijn-prefix en tijdstip van verzending opgeven, en de te gebruiken lijn instellen.
[G3-lijn selecteren]
Selecteer de lijn die u wilt gebruiken om te faxen.
[Naam van lijn aanpassen] Dialoogvenster [Naam van lijn aanpassen] Hiermee kunt u elke lijn een naam geven.
[Prefix voor buitenlijn toevoegen aan G3/IP-faxnummer]
Geef een buitenlijn-prefix op die u wilt toewijzen voor het faxnummer voor elke communicatiemodus.
[Verzendtijdstip instellen]
Verstuurt een fax op het tijdstip opgegeven in [Verzendtijd]. De te verzenden gegevens worden tijdelijk opgeslagen in het apparaat en dan op het opgegeven tijdstip verzonden.
Om dit item te specificeren moet in het tabblad [Apparaatinstellingen] > [Verzendtijdstip instellen] zijn ingeschakeld.
[Kennisgeving van voltooide taak]
Activeert de melding van faxoverdrachtsresultaten aan een opgegeven e-mailadres.
De meldingsvoorwaarde die kunnen worden ingesteld variëren afhankelijk van de ingestelde inhoud van tabblad [Apparaatinstellingen] > [Instelling voor [Kennisgeving van voltooide taak]].
Foutmeldingen zijn beperkt tot fouten die tussen het apparaat en het bestemde faxapparaat ontstaan.
Er worden geen meldingen gegeven voor fouten die tussen de computer en het apparaat ontstaan, zelfs als [Alleen melden voor fouten] is geselecteerd.
Om te bevestigen of een fax correct werd verzonden, controleert u het faxoverdrachtslogboek of de afdrukwachtrij op het apparaat en controleert u het overdrachtresultaat tussen de computer en het apparaat.
Dialoogvenster [Adresboek bewerken]
[Adresboek]
Geeft de inhoud van het adresboek weer als een lijst. U kunt pendelen tussen de in [Weergeven] weer te geven categorieën.
Details over een geselecteerde ontvanger verschijnen in [Details].
U kunt de bestemmingen niet bewerken in dit dialoogvenster als [Handmatige invoer van bestemming niet toestaan] is ingeschakeld op het tabblad [Apparaatinstellingen] > dialoogvenster [Gedetailleerde instellingen].
[Persoon toevoegen] Dialoogvenster [Persoon toevoegen]
Hiermee kunt u het adres van één persoon toevoegen. U kunt adressen van maximaal 3.000 mensen toevoegen.
[Voorvoegsel]/[Achternaam]/[Voornaam]/[Achtervoegsel]
Specificeert de naam van de ontvanger.
[Naam bestemming]
Specificeert de [Naam bestemming] die wordt weergegeven op het omslagblad. Als de naam niet is gespecificeerd, wordt [Voorvoegsel]/[Achternaam]/[Voornaam]/[Achtervoegsel] weergegeven op het omslagblad.
[Bedrijf]/[Afdeling]/[Opmerkingen]
Voer de respectievelijke items in indien nodig.
Tabblad [G3-faxnummer]
[Primair nummer]/[Secundair nummer]
Voer het faxnummer van de ontvanger in. Als u koppeltekens invoert (-) wordt het nummer naar het apparaat verzonden zonder de koppeltekens.
U kunt voor elk nummer een gewenste tekenreeks invoeren in [Beschrijving].
Geeft de gebruikscondities van de subadresfunctie (binnenlijn) weer.
[Instellingen] Dialoogvenster [Geavanceerde functie-instellingen] Hiermee kunt u de gedetailleerde informatie invoeren die nodig is om de subadresfuncties te gebruiken.
Tabblad [IP-faxnummer]
[Communicatiemodus]/[Faxnummer/URI]
Selecteer de communicatiemodus die overeenstemt met de omgeving van de bestemming en geef een faxnummer of URI op.
[Subadres gebruiken]
Verzendt gegevens naar een geheugenpostvak in de bestemming.
Voer de waarden geregistreerd in het faxapparaat van de ontvanger in [Subadres] en [Wachtwoord] in.
U moet het wachtwoord invoeren om de verzonden gegevens uit te voeren op het faxapparaat van de ontvanger.
[Beschrijving]
Voer een gewenste tekenreeks in.
[Groep toevoegen] Dialoogvenster [Groep toevoegen]
Hiermee kunt u een groepsbestemming toevoegen. U kunt maximaal 3.000 groepsbestemmingen toevoegen.
[Groepsnaam]
Voer de naam van de toe te voegen groep in.
[Bestemmingen voor toevoegen]
Geeft een lijst bestemmingen weer die aan de groep in [Beschikbare bestemmingen] kunnen worden toegevoegd.
In [Weergeven] kunt u overschakelen tussen individuele weergave en groepsweergave.
[Toevoegen]
Voegt de ontvanger geselecteerd in [Beschikbare bestemmingen] toe aan de groepsleden.
[Verwijderen]
Verwijdert de ontvanger geselecteerd in [Huidige groepsleden] uit de groepsleden.
[Details]
Geeft personen en groepen geregistreerd in de groep weer in [Huidige groepsleden].
U kunt opmerkingen over de toe te voegen groep invoeren in [Opmerkingen].
[Bewerken] Dialoogvenster [Persoon bewerken]/[Groep bewerken]
Hiermee kunt u het geselecteerde item bewerken.
Items die u kunt bewerken zijn dezelfde als de items die u kunt bewerken wanneer de persoon of groep is toegevoegd.
[Verwijderen]
Verwijdert de geselecteerde bestemming uit het adresboek.
[Map opgeven]
Hiermee kunt u de doelmap opgeven om het adresboek van het stuurprogramma (Canon Fax Driver Address Book) op te slaan.
Als u een netwerkmap opgeeft, kunt u enkel door de map bladeren. U kunt niet bewerken of importeren.
[Importeren]
Hiermee kunt u de inhoud van een in een andere toepassing gebruikt adresboek importeren in het adresboek van het stuurprogramma.
U kunt maximaal 3.000 individuele bestemmingen en 3.000 groepsbestemmingen importeren.
Het te importeren bestandsformaten staan hieronder.
CSV-bestanden (*.csv)
Canon-adresboek (*.abk)
Informatiebestanden met apparaatinstellingen (*.dcm)
Bij het importeren van een .csv-bestandsformaat, kunt u het scheidingsteken opgeven. Tekens die kunnen worden gespecificeerd zijn de volgende tekens uit één byte.
! # $ % & ' ( ) * + , - . / : ; < = > ?
Als bij het importeren [Controleer of persoonlijke bestemmingen dubbel zijn (groepen worden niet geïmporteerd)] is ingeschakeld, wordt van de volgende informatie over persoonlijke bestemmingen gecontroleerd of er dubbele bestemmingen aanwezig zijn.
[Naam bestemming]
Communicatiemodus (G3 of IP fax)
Of [Faxnummer] dan wel [URI] is gebruikt, en de waarde voor het faxnummer of URI
[Exporteren]
Hiermee kunt u de inhoud van het adresboek van het stuurprogramma in een ander bestandsformaat opslaan.
Het opgeslagen bestand is handig te gebruiken met andere toepassingen en als back-up van de inhoud van het adresboek.
U kunt onderstaande bestandsformaten opslaan.
CSV-bestanden (*.csv)
Canon-adresboek (*.abk)
Bij het opslaan als .csv-bestand, kunt u het scheidingsteken opgeven. Tekens die kunnen worden gespecificeerd zijn de volgende tekens uit één byte.
! # $ % & ' ( ) * + , - . / : ; < = > ?
Als u opslaat als een Canon-adresboek, kunt u ANSI of UTF-8 opgeven als de tekencode.
Als [Beveiligen met een wachtwoord bij export van de adreslijst] is ingeschakeld op het tabblad [Speciaal] > [Beveiligingsinstellingen], vraagt een dialoogvenster om een wachtwoord alvorens de inhoud van het adresboek op te slaan.
[Info]
Geeft informatie over de versie van het stuurprogramma weer.
Dialoogvenster [Voorblad]
[Bijlage voorblad]
Hiermee kunt u opgeven of u een omslagblad wilt toevoegen. Als u een omslagblad toevoegt, kunt u selecteren of u informatie voor elke ontvanger of voor alle ontvangers wilt weergeven.
[Stijl]
Selecteert een sjabloon voor het omslagblad.
[Beheren] Dialoogvenster [Voorbladbeheer]
Geeft een lijst met voorbladsjablonen weer die u bij dit stuurprogramma kunt gebruiken. Ook kunt u onnodige sjablonen verwijderen.
[Stijl]
Geeft geregistreerde omslagbladsjablonen weer in een lijst.
U krijgt ook een gedetailleerd voorbeeld door te klikken op [Voorbeeld].
[Herstellen]
Registreert standaardsjablonen opnieuw.
[Verwijderen]
Hiermee kunt u het omslagblad dat geselecteerd is in [Stijl] wissen.
[Toe te voegen items]
Geeft de inhoud van items weergegeven in het omslagblad weer.
[Instellingen] Dialoogvenster [Iteminstellingen]
Hiermee kunt u items weer te geven op het omslagblad instellen.
Tabblad [Afzender]
Geeft informatie weer met betrekking tot de afzender in het omslagblad.
Als u klikt op [Afzender importeren] en [Afzender opslaan], kunt u de informatie van de afzender importeren uit een bestand of opslaan naar een bestand. Te importeren bestanden en bestanden gemaakt bij het opslaan zijn allebei .csv-bestanden met komma's als scheidingsteken.
Tabblad [Bestemming]
Geeft informatie weer met betrekking tot de afzender in het omslagblad.
De waarden ingesteld in het tabblad [Bestemming selecteren] worden weergegeven in ingeschakelde items.
Tabblad [Logo]/[Handtekening]
Geeft een logo of handtekening weer op het omslagblad.
U kunt een BMP-bestand selecteren voor het logo of de handtekening.
Klik op [Bladeren] en selecteer het te gebruiken bestand.
U kunt de verhouding en positie instellen terwijl u het voorbeeld van het geselecteerde bestand bekijkt.
Tabblad [Details]
Toont het aantal pagina's dat wordt verzonden of het onderwerp op het omslagblad.
Er wordt niet automatisch geteld hoeveel pagina's er worden verzonden. Het aantal bladen dat hier is ingevoerd, wordt weergegeven op het omslagblad.
[Notitie toevoegen]
Geeft een label zoals "Urgent" weer op het omslagblad.
Selecteer [Notitie] uit de lijst of voer een gewenste tekenreeks in.
[Toe te voegen opmerking]
Hiermee kunt u een opmerking voor het omslagblad invoeren.
[Voorbeeld]
Geeft een voorbeeld weer van het omslagblad waarop de geselecteerde sjabloon, beschrijvende items enz. zijn toegepast.
Terug naar
[Voorblad]Verwante onderwerpen