Faxinstellingen (imageRUNNER 2206iF)
|
|
|
Alle instellingen voor het faxen worden kort toegelicht. Standaardinstellingen worden aangegeven met een dolksymbool (  ).
|
|
OPMERKINGEN
|
Als een scherm voor het invoeren van de systeembeheerders-ID en pincode wordt weergegeven
Voer de systeembeheerders-ID en de pincode in, tik op <Toepassen> en druk op  . De systeembeheerders-ID instellen
Sterretjes (*)
Instellingen die zijn gemarkeerd met "*1" kunnen variëren of zijn mogelijk niet beschikbaar, of hebben afwijkende standaardinstellingen per land of regio.
|
Basisinstellingen
Kies deze optie om de basisinstellingen op te geven voor de faxfunctie van de machine.
Registreer telefoonnummer 
Hiermee kunt u een faxnummer registreren voor het apparaat.
<Menu>

<Faxinstellingen>

<Basisinstellingen>

<Registreer telefoonnummer>

Registreer het faxnummer

<Toepassen>

Selecteer type lijn: *1
Hiermee selecteert u het type telefoonlijn dat wordt gebruikt voor het verzenden en ontvangen van faxen.
Puls Toon 
|
<Menu>

<Faxinstellingen>

<Basisinstellingen>

<Selecteer type lijn>

Selecteer het lijntype

Type telefoonlijnverbinding selecteren 
Wanneer de faxontvangstmodus <Fax/tel (automatisch schakelen)> is, gaat een externe telefoon mogelijk niet over of kan een nummer misschien niet worden gebeld. Geef in dat geval <Adapter 1> of <Adapter 2> op.
Direct 
Adapter 1
Adapter 2
|
<Menu>

<Faxinstellingen>

<Basisinstellingen>

<Type telefoonlijnverbinding selecteren>

Selecteer het verbindingstype

Alarm Handset van haak 
Geef aan of de machine een waarschuwingssignaal moet produceren wanneer de handset van de telefoon of de optionele handset niet goed in de houder ligt. U kunt ook het volume van het signaal instellen.
0  t/m 5
|
<Menu>

<Faxinstellingen>

<Basisinstellingen>

<Alarm Handset van haak>

Selecteer het volume van het waarschuwingssignaal

<Toepassen>

Instellingen Communicatiebeheer
Geef instellingen op voor de snelheid waarmee de communicatie moet worden gestart, evenals instellingen voor de R-toets.
TX-startsnelheid 
Met deze optie kunt u de snelheid waarmee de communicatie wordt gestart stapsgewijs verlagen vanaf 33600 bps. Pas deze snelheid aan wanneer het lang duurt voordat een fax kan worden verzonden als gevolg van een slechte telefoonlijnverbinding.
33600 bps 
14400 bps
9600 bps
7200 bps
4800 bps
2400 bps
|
<Menu>

<Faxinstellingen>

<Basisinstellingen>

<Instellingen Communicatiebeheer>

<TX-startsnelheid>

Selecteer een startsnelheid voor de communicatie

RX-startsnelheid 
Met deze optie kunt u de snelheid waarmee de communicatie wordt gestart stapsgewijs verlagen vanaf 33600 bps. Pas deze snelheid aan wanneer het lang duurt voordat een fax kan worden ontvangen als gevolg van een slechte telefoonlijnverbinding.
33600 bps 
14400 bps
9600 bps
7200 bps
4800 bps
2400 bps
|
<Menu>

<Faxinstellingen>

<Basisinstellingen>

<Instellingen Communicatiebeheer>

<RX-startsnelheid>

Selecteer een startsnelheid voor de communicatie

Instelling R-toets 
Als het apparaat via een telefooncentrale met het netwerk is verbonden, moet de toegangsmethode worden ingesteld. U kunt het type telefooncentrale instellen op <Prefix> of <Verbreken>. Als u het nummer voor het kiezen van een buitenlijn toewijst aan de R-toets, kunt u eenvoudig een buitenlijn kiezen.
PSTN
PBX*1
Prefix
Verbreken 
|
<Menu>

<Faxinstellingen>

<Basisinstellingen>

<Instellingen Communicatiebeheer>

<Instelling R-toets>

<PBX>

Selecteer <Prefix> of <Verbreken>

Voer het externe toegangsnummer in als u kiest voor <Prefix>

<Toepassen>

<PBX>
Selecteer het type telefooncentrale dat u gebruikt. Als u <Prefix> selecteert, voert u het kengetal op het volgende scherm in.
<Code>
Gebruik de numerieke toetsen om de code voor het kengetal in te voeren, tik op <Onderbreken> en tik vervolgens op <Toepassen>. Als u geen pauze invoegt, wordt het kengetal niet geregistreerd.
Instellingen voor TX-functie
Hiermee kunt u instellingen opgeven voor het versturen van faxen.
Wijzig standaardinstellingen
Geef instellingen op voor het versturen van faxen. De geselecteerde instellingen worden gebruikt als de standaardinstellingen voor het scannen van documenten.
De standaardinstellingen wijzigen
|
Resolutie
200 x 100 dpi (Normaal) 
200 x 200 dpi (Fijn)
200 x 200 dpi (Foto)
200 x 400 dpi (Superfijn)
Densiteit
Negen niveaus
2-zijdig origineel
Uit 
Type boek Type kalender
|
Registreer apparaatnaam 
Registreer de naam van een bedrijf of persoon.
De geregistreerde naam wordt naar de bestemming verzonden als informatie over de afzender.
TX-terminal-ID
<Menu>

<Faxinstellingen>

<Instellingen voor TX-functie>

<Registreer apparaatnaam>

Registreer de naam van een bedrijf of persoon.

<Toepassen>

ECM TX 
Hiermee kunt u de foutcorrectiemodus (ECM) in- of uitschakelen. ECM controleert op fouten in faxgegevens en corrigeert deze. Raadpleeg
ECM RX als u foutcorrectie wilt toepassen op ontvangen faxen.
|
Uit
Aan 
|
|
|
|
ECM moet zijn ingeschakeld op het apparaat en het andere faxapparaat omdat er foutcontroles worden uitgevoerd op zowel het versturende als ontvangende apparaat.
Zelfs als ECM is ingeschakeld, kunnen er fouten optreden als gevolg van de toestand van de telefoonlijn.
Het verwerken van gegevens kan langer duren als ECM is ingeschakeld omdat de foutcontroles en -correcties worden uitgevoerd terwijl de gegevens worden verzonden.
|
<Menu>

<Faxinstellingen>

<Instellingen voor TX-functie>

<ECM TX>

<Aan>

Stel pauzeduur in *1
Als u bijvoorbeeld een telefoongesprek start door '0 - (pauze) - (telefoonnummer)' te kiezen, wordt eerst 0 gekozen en vervolgens wordt een paar seconden later het telefoonnummer gekozen. Als u een internationale fax verzendt, moet u de bestemmingen opgeven door "(internationale toegangscode) - (landnummer) - (netnummer) - (faxnummer)" te kiezen, maar opeenvolgende nummers die worden ingevoerd zonder pauzes, worden mogelijk niet correct herkend. In dit geval probeert u een pauze toe te voegen na de internationale toegangscode of het faxnummer. Als de code of het nummer nog steeds niet correct wordt herkend, probeert u de duur van de pauze te veranderen. Zie stap 3 in
Verzenden van faxen als u wilt weten hoe u een pauze invoert.
1 tot 4  tot 15 (sec.)
|
<Menu>

<Faxinstellingen>

<Instellingen voor TX-functie>

<Stel pauzeduur in>

Geef de duur van de pauze op

<Toepassen>

Automatische nummerherhaling *1
Kies deze optie om instellingen op te geven voor automatische nummerherhaling, een functie waarmee een faxnummer na enkele minuten automatisch opnieuw wordt gekozen als de eerste poging is mislukt omdat de lijn bezet is. U kunt opgeven hoe vaak het apparaat het nummer opnieuw kiest en de tijd tussen de pogingen voor nummerherhaling.
|
Uit
Aan
Aantal herhalingen
1 tot 2  tot 10 (keer)
Herhalingsinterval*1
2  tot 99 (min.)
Nummerherhaling bij fout
Uit
Aan 
|
<Menu>

<Faxinstellingen>

<Instellingen voor TX-functie>

<Automatische nummerherhaling>

<Aan>

Geef de instellingen op

<Toepassen>

<Aantal herhalingen>
Geef aan hoe vaak het apparaat het nummer opnieuw moet kiezen. Druk op

/

of de numerieke toetsen om een aantal in te voeren en tik vervolgens op <Toepassen>.
<Herhalingsinterval>
Geef het interval op voor nummerherhaling. Druk op

/

of de numerieke toetsen om een waarde in te voeren voor het interval en tik vervolgens op <Toepassen>.
<Nummerherhaling bij fout>
U kunt aangeven of het nummer opnieuw moet worden gekozen als er een transmissiefout is opgetreden. Selecteer <Uit> of <Aan>.
TX-terminal-ID 
Kies deze optie om instellingen op te geven voor het toevoegen van gegevens van de afzender aan de koptekst van faxen, zoals het faxnummer en de naam van de machine. De ontvanger kan aan de hand van deze gegevens zien van wie de fax afkomstig is.
|
Uit
Aan
Afdrukpositie
Binnen beeldvlak Buiten beeldvlak 
Markeer nummer als: TEL/FAX
Fax  TEL
|
<Menu>

<Faxinstellingen>

<Instellingen voor TX-functie>

<TX-terminal-ID>

<Aan>

Geef de instellingen op

<Toepassen>

<Afdrukpositie>
Hiermee bepaalt u waar op de verzonden fax de toegevoegde gegevens worden afgedrukt. Selecteer <Binnen beeldvlak> om de gegevens binnen het beeldvlak af te drukken of <Buiten beeldvlak> om de gegevens buiten het beeldvlak te plaatsen.
<Markeer nummer als: TEL/FAX>
Hiermee wordt de aanduiding 'Fax' of 'TEL' toegevoegd vóór het faxnummer dat is geregistreerd voor het apparaat. Selecteer <TEL> om aan te geven dat het vermelde nummer een telefoonnummer is.
Controleer kiestoon voor verzending *1
Selecteer deze optie om te controleren op een kiestoon voordat een faxnummer wordt gekozen.
Uit 
Aan
|
<Menu>

<Faxinstellingen>

<Instellingen voor TX-functie>

<Controleer kiestoon voor verzending>

Selecteer <Aan> of <Uit>

Toestaan faxstuurprogramma TX
Hiermee kunt u het faxen vanaf een computer in- of uitschakelen.
Faxen via de pc uitschakelen (imageRUNNER 2206iF)
|
Uit
Aan 
|
Bevestig ingevoerd faxnummer
U kunt instellen dat een faxnummer dat is ingevoerd met de numerieke toetsen ter bevestiging nogmaals moet worden ingevoerd.
Scherm weergeven voor het bevestigen van faxnummers
Uit 
Aan
|
Beperk groepsverzending 
Hiermee voorkomt u dat er een fax wordt verzonden naar een verkeerd nummer door het verzenden van faxen naar meerdere nummers te beperken.
Uit 
Bevestig groepsverzending
Weiger groepsverzending
|
<Menu>

<Faxinstellingen>

<Instellingen voor TX-functie>

<Beperk groepsverzending>

Selecteer <Uit>, <Bevestig groepsverzending>, of <Weiger groepsverzending>

Standaardinstellingen initialiseren 
Selecteer deze optie om de standaardwaarden van de faxinstellingen die u in <Wijzig standaardinstellingen> hebt opgegeven te herstellen.
<Menu>

<Faxinstellingen>

<Instellingen voor TX-functie>

<Standaardinstellingen initialiseren>

<Ja>

Instellingen voor RX-functie
Hiermee kunt u instellingen opgeven voor het ontvangen van faxen.
ECM RX 
Hiermee kunt u de foutcorrectiemodus (ECM) in- of uitschakelen. ECM controleert op fouten in faxgegevens en corrigeert deze. Raadpleeg
ECM TX als u foutcorrectie wilt toepassen op verzonden faxen.
|
Uit
Aan 
|
|
|
|
ECM moet zijn ingeschakeld op het apparaat en het andere faxapparaat omdat er foutcontroles worden uitgevoerd op zowel het versturende als ontvangende apparaat.
Zelfs als ECM is ingeschakeld, kunnen er fouten optreden als gevolg van de toestand van de telefoonlijn.
Het verwerken van gegevens kan langer duren als ECM is ingeschakeld omdat de foutcontroles en -correcties worden uitgevoerd terwijl de gegevens worden verzonden.
|
<Menu>

<Faxinstellingen>

<Instellingen voor RX-functie>

<ECM RX>

<Aan>

Inkomend belsignaal 
Kies deze optie om instellingen op te geven voor het weergeven van een belsignaal bij een binnenkomende fax. Deze functie is alleen beschikbaar wanneer <Automatisch> of <Fax/tel (automatisch schakelen)> is geselecteerd als de ontvangstmodus. Geef aan hoe vaak u een belsignaal wilt horen bij een binnenkomende fax. U kunt er ook voor kiezen geen belsignaal weer te geven.
|
Uit
Aan
1 tot 2  tot 99 (keer) *1
|
|
|
|
Als u deze functie gebruikt in de modus <Automatisch>, moet u vooraf de telefoon aansluiten op het apparaat.
|
<Menu>

<Faxinstellingen>

<Instellingen voor RX-functie>

<Inkomend belsignaal>

<Aan>

Geef aan hoe vaak u een belsignaal wilt horen

<Toepassen>

RX op afstand *1
Kies deze optie om instellingen op te geven voor het ontvangen van een fax via een telefoon die is verbonden met de (ontvangst op afstand). Als er een fax naar de machine wordt verstuurd, kunt u deze ontvangen door op de handset van de telefoon een bepaalde code in te voeren. Op deze manier bespaart u tijd en moeite doordat u niet helemaal naar de machine hoeft te lopen. Raadpleeg voor meer informatie over de functie Ontvangst op afstand
Een telefoon gebruiken om faxen te ontvangen (ontvangst op afstand).
|
Uit
Aan
00 tot 25  tot 99
|
<Menu>

<Faxinstellingen>

<Instellingen voor RX-functie>

<RX op afstand>

<Aan>

Geef het ID-nummer op voor het ontvangen van een fax

<Toepassen>

Omschakelen naar Auto RX 
Kies deze optie om instellingen op te geven voor het automatisch ontvangen van een fax nadat de machine gedurende bepaalde tijd een signaal voor een binnenkomende fax heeft gedetecteerd. Deze functie is alleen beschikbaar als <Handmatig> is geselecteerd als de ontvangstmodus. Via deze functie kunnen faxen ook worden ontvangen als er niemand aanwezig is om de handset op te pakken.
Uit
Aan
1 tot 15  tot 99 (sec.)
|
<Menu>

<Faxinstellingen>

<Instellingen voor RX-functie>

<Omschakelen naar Auto RX>

<Aan>

Geef aan hoe vaak u een belsignaal wilt horen

<Toepassen>

Instellingen geheugenslot 
Kies deze optie om in te stellen dat ontvangen faxen worden opgeslagen in plaats van ze direct af te drukken. Opgeslagen faxdocumenten kunt u later afdrukken door de instelling te wijzigen in <Uit>.
Ontvangen faxen in het geheugen opslaan (ontvangst in geheugen)
Uit
Aan
Rapport afdrukken
Uit
Aan 
Geheugenslottijd
Uit 
Aan
Starttijd geheugenslot
Eindtijd geheugenslot
|
<Menu>

<Faxinstellingen>

<Instellingen voor RX-functie>

<Instellingen geheugenslot>

<Aan>

Geef de instellingen op

<Toepassen>

RX-afdrukinstellingen
Hiermee kunt u instellingen opgeven voor het afdrukken van ontvangen faxen.
Afdrukken op beide zijden 
Kies deze optie om instellingen op te geven voor het dubbelzijdig afdrukken van ontvangen faxen.
Uit 
Aan
|
<Menu>

<Faxinstellingen>

<RX-afdrukinstellingen>

<Afdrukken op beide zijden>

<Aan>

Verklein RX-formaat 
Hiermee kunt u instellingen opgeven voor het verkleinen van een ontvangen document. U kunt een verkleiningspercentage selecteren dat automatisch wordt toegepast om het ontvangen document te verkleinen tot het formaat van het geladen papier. U kunt ook een percentage selecteren in een lijst.
|
Uit
Aan
Verkleiningspercentage
Automatisch  97% 95% 90% 75%
Verkleiningsrichting
Verticaal/Horizontaal Alleen verticaal 
|
<Menu>

<Faxinstellingen>

<RX-afdrukinstellingen>

<Verklein RX-formaat>

<Aan>

Geef de instellingen op

<Toepassen>

<Verkleiningspercentage>
Selecteer <Automatisch> om het document te verkleinen met een percentage dat is gebaseerd op het formaat van het geladen papier. Kies <97%>, <95%>, <90%> of <75%> om het document met dat percentage te verkleinen.
<Verkleiningsrichting>
Selecteer <Verticaal/Horizontaal> om het document zowel verticaal als horizontaal te verkleinen. Selecteer <Alleen verticaal> om alleen verticaal te verkleinen.
Voettekst RX-pagina 
Kies deze optie om aan te geven of u aan de onderkant van ontvangen faxen bepaalde informatie wilt afdrukken, zoals de datum en tijd van ontvangst en paginanummers.
Uit  Aan
|
<Menu>

<Faxinstellingen>

<RX-afdrukinstellingen>

<Voettekst RX-pagina>

<Aan>

Instellingen voor doorsturen
Geef instellingen op voor het doorsturen van faxen.
Instellingen voor doorzenden inschakelen
Selecteer als u wilt instellen dat alle ontvangen faxdocumenten worden doorgestuurd naar een bepaalde bestemming. In plaats van een faxnummer kunt u ook een e-mailadres of een gedeelde map op een computer opgeven als de doorstuurbestemming.
Alle ontvangen documenten automatisch doorsturen
Uit 
Aan
|
Afbeeldingen afdrukken
Geef aan of u doorgestuurde faxen wilt afdrukken. U kunt instellen dat het apparaat doorgestuurde documenten alleen afdrukt als er een fout optreedt.
Door te sturen documenten afdrukken
|
Uit
Aan 
Alleen bij fout
|
Afbeeldingen in geheugen opslaan
Selecteer deze optie om in te stellen of faxen in het geheugen moeten worden opgeslagen als het doorsturen ervan is mislukt. U kunt de documenten dan later opnieuw verzenden of afdrukken.
Documenten afdrukken, opnieuw verzenden of verwijderen waarvan het doorsturen is mislukt
Uit 
Alleen bij fout
|
Faxinstallatiegids
Selecteer deze optie om op het scherm instructies weer te geven voor het opgeven van instellingen, zoals het faxnummer en het type telefoonlijn. Neem voor meer informatie contact op met een erkende Canon-dealer.