Basisbewerkingen voor het verzenden van faxen

6JLF-058
In dit gedeelte worden de basisbewerkingen voor het verzenden van faxdocumenten beschreven.
1
Plaats het origineel. Originelen plaatsen
2
Druk op <Fax>. Het scherm <Home>
3
Geef de bestemming op het scherm met basisfuncties voor faxen op. Scherm met basisfuncties voor faxen
Bestemmingen uit het adresboek opgeven
Bestemmingen onder snelkiestoetsen opgeven
Bestemmingen handmatig invoeren
Bestemmingen op de LDAP-server opgeven
Als u de gedetailleerde gegevens over de opgegeven bestemming wilt controleren, selecteert u de gewenste bestemming met en en drukt u op <Details>. Om een bestemming uit de opgegeven bestemmingen te verwijderen, drukt u op <Verw. best.>.
Alleen de bestemmingen van <Details> die zijn aangegeven met het tabblad Nieuwe bestemming en bestemmingen afkomstig van een LDAP-server kunnen worden gewijzigd.
<ECM TX>, <Verzendsnelheid> en <Internationaal> worden niet weergegeven wanneer u een bestemming aangeeft van het externe adresboek.
Als de servermachine bezig is met instellingen voor systeembeheerderinformatie, wordt verificatie tussen de servermachine en de clientmachine uitgevoerd terwijl de clientmachine het adresboek op afstand/snelkiestoetsen probeert te verkrijgen. Authentificatie vindt plaats door de systeembeheerder-ID en de systeembeheerderspincode bij de servermachine en de clientmachine te vergelijken. De systeembeheerders-ID en pincode wijzigen
De beschikbaarheid van het adresboek op afstand/snelkiestoetsen is afhankelijk van de status van de instellingen voor systeembeheerderinformatie voor de servermachine en de clientmachine zoals onderstaand is aangegeven.
Wanneer de server bezig is met de instellingen met informatie voor de systeembeheerder
Wanneer de cliëntmachine bezig is met de instellingen met informatie voor de systeembeheerder
Wanneer het Systeembeheerder ID en de Systeem PIN van de server en cliënt overeenkomen
Kan het adresboek op afstand/de snelkiestoets gebruiken
Bezig
Bezig
Komt overeen
Ja
Komt niet overeen
Nee
Niet bezig
-
Nee
Niet bezig
Bezig
-
Ja
Niet bezig
-
Ja
Bestemmingen uit het adresboek opgeven
1
Druk op <Adresboek>.
2
Selecteer de bestemming en druk op <OK>.
Als een toegangsnummer is ingesteld wanneer de bestemming is geregistreerd, drukt u op <Toegangsnummer> en voert u met de numerieke toetsen het toegangsnummer in. De overeenkomende bestemming wordt weergegeven in het adresboek.
Om het externe adresboek te gebruiken, drukt u op <Naar extern adresboek>. Wanneer <Adresboek wijzigen> wordt weergegeven, drukt u op <Adresboek wijzigen>  <Op afstand>.
Bestemmingstypeknoppen
Als u op en drukt, worden fax- en groepsbestemmingen weergegeven.
Vervolgkeuzelijst voor selectie van het type adresboek
Hiermee kunt u een specifieke groep bestemmingen weergeven. Wanneer u op de machine bent aangemeld met persoonlijke-verificatiebeheer, kunt u <Persoonlijke adreslijst> selecteren om uw persoonlijke adresboek weer te geven.
<Zoeken op naam>
Hiermee kunt u de bestemming zoeken op de naam die u invoert.
Knoppen zoeken op eerste letter
Hiermee kunt u uw zoekopdracht verkleinen door te zoeken op de eerste letter van de naam van de bestemming.
Als u de groepsbestemming selecteert met andere bestemmingen dan faxbestemmingen, is faxen niet toegestaan.
<Nieuwe best. registreren>, <Details/Bewerken> en <Verwijderen> op het scherm <Adresboek (Lokaal)> kan worden gebruikt om nieuwe bestemmingen te registreren, details te controleren en bestemmingen te bewerken/verwijderen.
Om het adresboek op afstand te gebruiken, dient u de instellingen voor de server machine te configureren. Instellen om het adresboek op afstand extern te openen op de servermachine.
Bestemmingen onder snelkiestoetsen opgeven
1
Druk op de gewenste snelkiestoets.
Om de bestemming wilt opgeven met een nummer van een snelkiestoets (snelkiesnummer), drukt u op en voert u het nummer in van de gewenste snelkiestoets.
Om het externe adresboek te gebruiken, drukt u op <Naar extern adresboek>.
De bestemmingen die in de snelkiestoetsen van de servermachine zijn geregistreerd, worden op de volgende tijdstippen bijgewerkt:
Wanneer een faxopdracht op de clientmachine werd verzonden
Wanneer u op de resettoets drukt op de clientmachine
Wanneer Automatisch reset is geactiveerd op de clientmachine
Bestemmingen handmatig invoeren
U kunt bestemmingen die niet in het adresboek of onder snelkiestoetsen zijn geregistreerd, handmatig opgeven.
1
Voer met de numerieke toetsen een faxnummer in en druk op <OK>.
Om een ander faxnummer toe te voegen, herhaalt u deze stap.
Als de machine is aangesloten op een PBX (Private Branch Exchange), drukt u eerst op <R> voordat u de bestemming invoert. Als <R> niet beschikbaar is, moet u de instellingen voor de R-toets registreren. <R-toets instelling>
U kunt op <Opslaan in adresboek> drukken om de afdrukpositie aan te passen. Stel de vereiste voorwaarden in en geef <Naam> en <Adresboek> op. Voor informatie over de instellingen raadpleegt u Bestemmingen registreren in het adresboek.
Faxen naar het buitenland verzenden
Voer het internationale toegangsnummer, de landcode en het faxnummer in deze volgorde in. Als u geen verbinding kunt krijgen met een buitenlandse bestemming, drukt u op <Pauze> om een pauze in te voegen tussen een cijfer en het volgende cijfer.
Faxen met een subadres verzenden
De machine ondersteunt het gebruik van standaardsubadressen van ITU-T*. Als de faxmachine van de ontvanger geschikt is voor gebruik van ITU-T-subadressen, kunt u de vertrouwelijkheid van verzonden documenten beter garanderen door het gebruik van een subadres en wachtwoord. Om een document met een subadres te verzenden, voert u een faxnummer in, drukt u op <Subadres> of <Stel details in>, en voert u vervolgens het subadres en wachtwoord in.
* Is de afkorting van International Telecommunication Union-Telecommunication Standardization Sector. Dit is een groep die zich bezighoudt met aanbevelingen voor wereldwijde standaardisatie op het gebied van telecommunicatie.
Bestemmingen op de LDAP-server opgeven
U kunt bestemmingen op de LDAP-server zoeken en opgeven.
1
Druk op <Adresboek>.
2
Druk op <Naar LDAP-server>.
Wanneer <Adresboek wijzigen> wordt weergegeven, drukt u op <Adresboek wijzigen>  <LDAP-server>.
Als het invoerscherm voor het netwerkwachtwoord wordt weergegeven, voert u de gebruikersnaam en wachtwoord in, en drukt u op <OK>.
3
Druk op <Zoek op condities>.
Om alle bestemmingen in de LDAP-server weer te geven zonder opgave van voorwaarden, gaat u verder naar stap 5.
4
Geef zoekcriteria op.
Zoekcategorieën
Selecteer een criterium voor het zoeken naar bestemmingen op basis van naam, faxnummer, naam van de organisatie en organisatie-eenheid (afdelingsnaam, enz.).
Zoekcondities
Selecteer een zoekcriterium, zoals een bestemmingsnaam waarin "John" voorkomt, en een afdelingsnaam die begint met "Ontwikkeling".
Zoektekens
Druk op <Instellen> en voer zoektekens voor de zoekvoorwaarde in.
Zoeken met meerdere voorwaarden
U kunt bestemmingen zoeken met meerdere voorwaarden. Geef de eerste zoekvoorwaarde op, druk op <Zoekconditie toevoegen>, en selecteer vervolgens <of> of <en> voor de volgende voorwaarde.
5
Druk op <Start zoeken>.
De zoekresultaten worden weergegeven.
Om met een andere voorwaarde te zoeken, drukt u op <Verwijderen> om de opgegeven instellingen te verwijderen en geeft u vervolgens een nieuwe voorwaarde op.
Er kunnen maximaal 2.000 bestemmingen worden weergegeven in de zoekresultaten.
6
Selecteer de bestemming en druk op <OK>.
4
Wijzig desgewenst de scaninstellingen.
Opgeven hoe originelen moeten worden gescand
Beeldkwaliteit aanpassen
Verwijderen van donkere randen (randverwijdering)
Opgeven hoe originelen moeten worden gescand
Als u originelen van een vrij formaat/zeer doorzichtige originelen scant, of als de rand van een afbeelding ontbreekt bij het scannen, moet u het scanformaat handmatig opgeven.
De machine kan automatisch de voor- en achterzijde van een origineel scannen.
Het scanformaat van originelen opgeven
1
Druk op de instellingenknop voor het scanformaat.
2
Selecteer het scanformaat en druk op <OK>.
Als u het origineel in A4 wilt scannen, selecteert u <A4>.
Wanneer u de waarden van het scanformaat opgeeft
Leg het origineel op de glasplaat, selecteer <Gebr.> en voer de lengte en breedte van het origineel in.
Wanneer u een lang origineel scant
Plaats het origineel in de aanvoer en selecteer <Lang origineel>.
Registreren van het scanformaat
Als u het scanformaat vaak met dezelfde waarden opgeeft, registreer het formaat dan bij <Gebr.>  <Registreer formaat> om de instelling gemakshalve snel op te roepen.
Beide zijden van originelen scannen
Plaats het origineel in de invoerlade. Originelen met een liggende beeldoriëntatie moet u horizontaal plaatsen.
1
Druk op <Opties> <2-zijdig origineel>.
2
Selecteer <Type boek> of <Type kalender> en druk op <OK>.
Selecteer <Type boek> voor originelen met afbeeldingen op de voor- en achterzijde die dezelfde afdrukrichting hebben, of <Type kalender> voor originelen met afbeeldingen op de voor- en achterzijde die tegengesteld aan elkaar staan.
3
Druk op <Sluiten>.
Beeldkwaliteit aanpassen
U kunt de resolutie selecteren die het beste past bij uw type origineel. Hoe hoger de resolutie, des te scherper de afbeelding, maar des te langer het duurt om de fax te verzenden.
Als u het type origineel, zoals documenten met alleen tekens of tijdschriften met foto's, opgeeft, kunt u het met optimale beeldkwaliteit verzenden.
U kunt de densiteit van het gehele origineel aanpassen. Als u, bijvoorbeeld, de kopieerdensiteit verhoogt, kunt u gemakkelijk vage met de pen geschreven tekens lezen.
U kunt de densiteit van de achtergrond aanpassen. U kunt originelen met een gekleurde achtergrond of dunne originelen, zoals kranten met tekens en afbeeldingen die op de achterzijde doorschijnen, duidelijk verzenden.
U kunt de afbeelding scannen met duidelijke contouren en lijnen door de beeldscherpte te verhogen, of de afbeelding verzachten door de beeldscherpte te verlagen. Gebruik deze functie wanneer u wazige tekst en grafieken scherper wilt maken, of het moiré-effect (een flakkerend, golvend patroon) wilt verkleinen voor een gelijkmatige voltooide afbeelding.
Resolutie selecteren
1
Druk op de instellingenknop voor de resolutie.
2
Selecteer de resolutie en druk op <OK>.
Een lagere resolutie is geschikt voor originelen met alleen tekst, terwijl een hogere resolutie geschikt is voor originelen met foto's. Hoe hoger de resolutie, des te verfijnder originelen kunnen worden gescand.
Het type origineel selecteren
1
Druk op <Opties>  <Type origineel>.
2
Selecteer het type origineel en druk op <OK>.
3
Druk op <Sluiten>.
Densiteit van het gehele origineel aanpassen
1
Druk op <Opties>  <Densiteit>.
2
Pas de densiteit aan en druk op <OK>.
Druk op om de densiteit te verlagen. Druk op om de densiteit te verhogen.
3
Druk op <Sluiten>.
De densiteit van de achtergrond aanpassen
1
Druk op <Opties>  <Densiteit>.
2
Druk op <Aanpassen> in <Achtergronddensiteit>.
Om de achtergrond automatisch aan te passen, drukt u op <Auto> en gaat u verder naar stap 4.
Als het type origineel is ingesteld op <Tekst> (Het type origineel selecteren) en <Kwaliteitprioriteit> is opgegeven voor <Prioriteit Snelheid/Beeldkwaliteit Z-W-scan>, wordt de densiteit van de achtergrond automatisch aangepast. <Prioriteit Snelheid/Beeldkwaliteit Z-W-scan>
3
Pas de densiteit aan en druk op <OK>.
Als u op <-> drukt, neemt de densiteit van de gehele achtergrond af. Als u op <+> drukt, neemt de densiteit van de gehele achtergrond toe.
Afhankelijk van de kleur van de originelen kunnen andere gedeelten dan de achtergrond daardoor worden beïnvloed.
4
Druk op <OK>  <Sluiten>.
De beeldscherpte aanpassen
De instelling voor <Beeldscherpte> is ongeldig wanneer wordt voldaan aan de voorwaarden hieronder. De instelling is van kracht voor het getoonde beeld bij <Voorbeeld>, maar niet voor de daadwerkelijk gescande afbeelding.
<Type origineel>: <Tekst>
<Resolutie>: <200x100 dpi (Normaal)>
1
Druk op <Opties>  <Beeldscherpte>.
2
Pas de beeldscherpte aan en druk op <OK>.
Om wazige tekst scherper te maken, past u het besturingselement aan naar <Hoog>.
Als u het moiré-effect wilt verkleinen bij het scannen van originelen met afgedrukte foto's, zoals tijdschriften of folders, past u het besturingselement aan naar <Laag>.
3
Druk op <Sluiten>.
Verwijderen van donkere randen (randverwijdering)
Wanneer u originelen scant die kleiner zijn dan het scanformaat, verschijnen er mogelijk kaderlijnen op de gescande afbeelding. Wanneer u een dik boek scant, verschijnen er mogelijk donkere randen. Met deze functie kunt u deze kaderlijnen en donkere randen wissen. U kunt de machine ook zodanig instellen dat ponsgaten in originelen niet worden gekopieerd.
Leg het origineel met ponsgaten op de glasplaat. Als u het in de aanvoer legt, kan dat leiden tot schade.
1
Druk op <Opties>  <Wis rand>.
2
Geef wistype en -breedte op.
De kaders van kopieën van documenten wissen
1
Druk op <Wis origineelrand> en controleer <Origineelform.>.
Als het formaat bij <Origineelform.> afwijkt van het formaat van het origineel, druk dan op <Wijzigen> om het formaat te selecteren. U kunt de modus Origineelrandverwijdering alleen instellen voor de originele formaten die op het touch panel display worden getoond.
2
Voer de breedte in van het kader dat moet worden gewist.
Donkere randen van boeken wissen
U kunt donkere randen in het midden en contourlijnen die verschijnen wanneer u naast elkaar liggende pagina's van een boek scant, wissen.
1
Druk op <Wis boekrand> en controleer <Origineelform.>.
Als het formaat bij <Origineelform.> afwijkt van het formaat van het boek, druk dan op <Wijzigen> om het formaat te selecteren. U kunt de modus Boekrandverwijdering alleen instellen voor de originele formaten die op het aanraakscherm worden getoond.
2
Druk op <Midden> of <Zijden>, en voer elke wisbreedte in.
Ponsgaten in kopieën van documenten wissen
1
Druk op <Wis inbindrand> en selecteer de plaats van de ponsgaten.
2
Voer de wisbreedte in.
Als u de breedte voor elke rand afzonderlijk wilt aanpassen, drukt u op <Wis origineelrand> of <Wis boekrand>, en drukt u op <Onafhankelijk aanpassen> om de wisbreedtes in te voeren.
Als u <Wis inbindrand> gebruikt, zullen ook de randen die u niet selecteert, worden gewist over een afstand van 4 mm.
3
Druk op <OK>  <Sluiten>.
5
Druk op  (Start).
Originelen worden gescand en het verzenden start.
Om het scannen te annuleren, drukt u op <Annuleren> of  (Stop)  <Ja>.
Wanneer <Druk op [Start] om volgende origineel te scannen.> wordt weergegeven
Om het verzenden te annuleren, raadpleegt u Het verzenden van faxen annuleren.
Het totale aantal opgegeven bestemmingen controleren
Het totale aantal opgegeven bestemmingen wordt weergegeven in de rechterbovenhoek van het scherm. Hierdoor kunt u bevestigen dat het aantal bestemmingen correct is voordat u gaat verzenden.
Verzenden met de gegevens van de afzender
U kunt verzenden met de naam en het faxnummer van de afzender. <TX terminal ID>
De status controleren van verzonden documenten
Op het scherm <Statusmonitor> kunt u de status controleren van verzonden documenten. Met het scherm kunt u faxen opnieuw verzenden of verzenden na het controleren van de status annuleren. Status en logboek voor verzonden en ontvangen documenten controleren
Wanneer <Toon melding als taak is geaccepteerd> is ingesteld op <On>, kan het scherm <Statusmonitor> worden weergegeven vanaf het volgende scherm dat wordt weergegeven nadat een verzendopdracht wordt ontvangen. <Toon melding als taak is geaccepteerd>
Wanneer een verzendfout optreedt, omdat de lijn van de ontvanger bezet is
De machine kiest het nummer na een bepaalde tijd automatisch opnieuw. U kunt de instellingen wijzigen, zoals hoe vaak de machine het nummer opnieuw kiest en de tijd tussen de pogingen voor nummerherhaling. <Automatische nummerherhaling>
Het rapport met verzendresultaten afdrukken
Als u op het scherm met basisfuncties voor faxen op <Opties>  <TX rapport> drukt, kunt u instellen dat het rapport met verzendresultaten automatisch wordt afgedrukt.
Als u dit voor elke opdracht wilt instellen vanaf <Opties>, moet u <Alleen bij fout> of <Uit> selecteren in <TX rapport> en vervolgens <Afdrukken uit opties toestaan> instellen op <Aan>.
Wanneer meerdere vellen tegelijk worden ingevoerd
Het scannen wordt gestaakt en de melding wordt op het scherm weergegeven. Volg de instructies om de opstopping te verwijderen. Als u de opstopping hebt verwijderd wordt het scherm opdracht hervatten weergegeven. Als de machine ten onrechte aanvoering van meerdere vellen detecteert, drukt u op <Aanvoer meerdere vellen niet detecteren> om het scannen te hervatten.
Om de machine voortaan niet meer te laten melden over aanvoering meerdere vellen, voert u een van de volgende bewerkingen uit.
 Elke keer dat u verzend druk u op <Opties> op het scherm Basisfuncties fax  selecteer <Aanvoer meerd. vellen detect.> om de instelling uit te schakelen.
 Stel <Stel detectie invoer van meerdere vellen standaard in> in op <Uit> (<Stel detectie invoer van meerdere vellen standaard in>).
Wanneer foto's op de verzonden afbeelding te donker of te licht zijn, kunnen kleuren op de achtergrond van kleurenoriginelen niet worden verwijderd
U kunt de kwaliteit van de verzonden afbeelding mogelijk verbeteren als aan de volgende voorwaarden/instellingen is voldaan.
Opdrachttype: Faxen (Geheugenverzending) of Scannen en verzenden (Fax/I-fax)
<Selecteer kleur>: <Zwart & Wit> (Scannen en verzenden)
<Type origineel>: <Tekst>
<Densiteit>  <Achtergronddensiteit>: <Auto>
<Resolutie>: 200 dpi x 400 dpi, 300 dpi x 300 dpi*, 400 dpi x 400 dpi of 600 dpi x 600 dpi*
*Kan worden ingesteld voor Scannen en verzenden
<Prioriteit Snelheid/Beeldkwaliteit Z-W-scan>  Fax-/I-faxverzendopdrachten: <Kwaliteitprioriteit> (<Prioriteit Snelheid/Beeldkwaliteit Z-W-scan>)
Wanneer meerdere telefoonlijnen zijn ingesteld
U kunt de telefoonlijn selecteren die moet worden gebruikt voor het verzenden van faxen door op <Opties>  <Selecteer lijn> te drukken. Voor informatie over het opgeven van faxlijninstellingen raadpleegt u Instellingen faxlijn.
TIPS
Een kopie van een verzonden document opslaan
U kunt de machine zo instellen dat een kopie van een verzonden document automatisch wordt opgeslagen op een bestandsserver. De kopie wordt geconverteerd naar een elektronisch bestand, zoals een PDF, en opgeslagen, zodat u de inhoud gemakkelijk op uw computer kunt controleren. Een kopie van een verzonden document opslaan
De naam van een afzender selecteren
Als u op het scherm met basisfuncties voor faxen op <Opties>  <Naam van afzender (TTI)> drukt, kunt u een naam uit een lijst met geregistreerde namen van afzenders selecteren die u kunt toevoegen aan de gegevens van de afzender. <Registreer naam van afzender (TTI)>
Als aanmelden met Gebruikersverificatie plaatsvindt, verschijnt de aanmeldingsnaam bij <100> van de naam van de afzender (TTI).
Gescande afbeeldingen controleren voordat u ze verzendt
U kunt gescande afbeeldingen voor verzending in het voorbeeldscherm controleren. Gescande afbeeldingen controleren voordat u ze verzendt (Voorbeeld)
Veelgebruikte instellingen opslaan
U kunt veelgebruikte bestemmingen en scaninstellingen combineren onder een knop op de machine voor later gebruik. Door op de geregistreerde knop te drukken bij het scannen van originelen kunt u snel uw instellingen voltooien. Een combinatie van veelgebruikte functies registreren

Handleidingen voor andere producten zoeken
imageRUNNER ADVANCE C356i III / C356P III / C256i III
Gebruikershandleiding (producthandleiding)
USRMA-4018-022019-12Copyright CANON INC. 2019