[Functie-instellingen]
[Verzenden]
[Faxinstellingen]
drukt terwijl het scherm voor het verzenden van faxen wordt weergegeven, worden de instellingen teruggezet naar de hier opgegeven waarden.|
[Resolutie]
[200 x 100 dpi (Normaal)]
[200 x 200 dpi (Fijn)]
[200 x 200 dpi (Foto)]
[200 x 400 dpi (Superfijn)]
[Densiteit]
9 niveaus
[2-zijdig origineel]*1
[Uit]
[Type boek]
[Type kalender]
[Scherpte]
7 niveaus
|
|
*1 Verschijnt niet of is niet beschikbaar bij sommige modellen, geïnstalleerde opties en andere instellingen.
|
[Functie-instellingen]
[Verzenden]
[Faxinstellingen]|
Pas het volume aan van de alarmtoon die klinkt als er een telefoon of de optionele Handset-K is aangesloten en de hoorn of handset van de haak is gelaten.
De schuif naar rechts verplaatsen verhoogt het volume.
De schuif helemaal naar links verplaatsen zet het geluid uit.
|
|
4 niveaus
|
[Functie-instellingen]
[Verzenden]
[Faxinstellingen]|
ECM (Error Correction Mode) is een functie die controle en correctie verricht om te garanderen dat beschadigde afbeeldingen niet worden verzonden als er een fout optreedt tijdens het verzenden van de afbeelding. Geef hier op of de functie ECM wordt gebruikt voor verzendingen.
Als u ECM verzending gebruikt, controleren tijdens de communicatie zowel de afzender als de ontvanger op fouten, en daarom moet de functie ECM ook zijn ingeschakeld bij de ontvanger.
ECM verzending kan de communicatie trager maken omdat tijdens de verzending foutcontrole en -correctie plaatsvindt. Bedenk ook dat ook bij ingeschakelde ECM verzending nog steeds fouten kunnen optreden, afhankelijk van de toestand van de telefoonlijnen.
Schakel ECM ontvangst op het apparaat in om het aantal fouten te verminderen dat optreedt als het apparaat gegevens ontvangt. [ECM RX]
|
|
[Uit]
[Aan]
|
[Functie-instellingen]
[Verzenden]
[Faxinstellingen]|
Geef het aantal seconden op (wachttijd) in de tussen nummers ingelaste pauze.
Om een fax naar het buitenland te verzenden, voert u (in deze volgorde) het internationaal toegangsnummer, de landcode, en het faxnummer in. Als de verbinding niet lukt, las dan een pauze in tussen de verschillende nummers.
Als u na het inlassen van een pauze nog steeds geen verbinding kunt maken, kies dan een andere pauzetijd.
|
|
1 tot 4 tot 15 (sec.)
|
[Functie-instellingen]
[Verzenden]
[Faxinstellingen]|
[Uit]
[Aan]
[Aantal herhalingen]
1 tot 2 tot 10 (keer)
[Herhalingsinterval]
2 tot 99 (min.)
[Herhaal bij fout]
[Uit]
[Aan]
|
[Functie-instellingen]
[Verzenden]
[Faxinstellingen]|
[Uit]
[Aan]
|
[Functie-instellingen]
[Verzenden]
[Faxinstellingen]
[Functie-instellingen]
[Verzenden]
[Faxinstellingen]
[Controleer kiestoon voor verzending]
[Functie-instellingen]
[Verzenden]
[Faxinstellingen]
[Controleer kiestoon voor verzending]
[Functie-instellingen]
[Verzenden]
[Faxinstellingen]
[Controleer kiestoon voor verzending]|
[Puls]
[Toon]
|
[Functie-instellingen]
[Verzenden]
[Faxinstellingen]|
[Uit]
[Aan]
|
[Functie-instellingen]
[Verzenden]
[Faxinstellingen]|
[33600 bps]
[14400 bps]
[9600 bps]
[7200 bps]
[4800 bps]
[2400 bps]
|
[Functie-instellingen]
[Verzenden]
[Faxinstellingen]|
Als het apparaat via een telefooncentrale (PBX) met het netwerk is verbonden, moet de toegangsmethode worden ingesteld.
Als u het apparaat instelt op [PBX], wordt de toets [R] weergegeven op het basisfaxscherm. Als u een nummer voor het kiezen van een buitenlijn toewijst aan de toets [R], kunt u eenvoudig een buitenlijn kiezen. * Selecteer [PBX] als het apparaat via een telefooncentrale (PBX) moet worden verbonden. Stel de functie van de toets [R] op het basisfaxscherm in op [Prefix] of [Verbreken]. Als u [Prefix] selecteert, voert u het kengetal op het volgende scherm in. Gebruik de numerieke toetsen om de code voor het kengetal in te voeren, selecteer [Onderbreken] en selecteer vervolgens [Toepassen]. Als u geen pauze invoegt, wordt het kengetal niet geregistreerd.
|
|
[PSTN]
[PBX]*1
[Prefix]
Prefix
[Verbreken]
|
|
*1 In sommige landen en gebieden verschijnt de instelling niet of is de inhoud of de standaardinstelling anders.
|
[Functie-instellingen]
[Verzenden]
[Faxinstellingen]|
[Gebr. TX-doc.archivering]
[Uit]
[Aan]
Archiefadres
[Bestandsnaam]
|
[Functie-instellingen]
[Verzenden]
[Faxinstellingen]|
[Uit]
[Aan]
|
[Functie-instellingen]
[Verzenden]
[Faxinstellingen]|
[Uit]
[Aan]
|
[Functie-instellingen]
[Verzenden]
[Faxinstellingen]|
[Niet toestaan na gebr. v. numer. toetsen]
[Altijd toestaan]
|
[Functie-instellingen]
[Verzenden]
[Faxinstellingen]|
[Uit]
[Aan]
|
[Functie-instellingen]
[Verzenden]
[Faxinstellingen]|
[Toestaan]
[Niet toestaan]
|
[Functie-instellingen]
[Verzenden]
[Faxinstellingen]|
Geef op of de informatie van de afzender moet worden opgenomen, zoals de transmissiedatum en het faxnummer van de machine in faxkopteksten.
Als u hier [Aan] opgeeft, kunt u ook de afdrukpositie opgeven voor de informatie van de afzender en het faxnummer markeren. Stel [Afdrukpositie] in op [Binnen beeldvlak] om de afdrukpositie uit te lijnen met de bovenkant van de tekst of afbeeldingen op verzonden pagina’s. Om de afzenderinformatie buiten de bovenkant van de tekst of afbeeldingen op verzonden pagina’s af te drukken geeft u [Buiten beeldvlak] op.
U kunt het faxnummer van het apparaat boeken als telefoonnummer; stel daartoe [Markeer nr.] in op [TEL].
|
|
[Uit]
[Aan]
[Afdrukpositie]
[Binnen beeldvlak]
[Buiten beeldvlak]
[Markeer nr.: TEL/FAX]
[FAX]
[TEL]
|
[Functie-instellingen]
[Verzenden]
[Faxinstellingen]|
[Uit]
[Aan]
|