Het gebruik van een afdrukserver voorbereiden
Het installeren van een afdrukserver op een netwerk betekent dat u de computer kunt ontlasten die u gebruikt om af te drukken zodat deze sneller uw andere afdrukhandelingen kan verwerken. In Windows kunt u het printerstuurprogramma installeren via de afdrukserver.
In Windows kunt u het printerstuurprogramma via de printserver installeren, zodat u het printerstuurprogramma niet naar elke computer in het netwerk hoeft te downloaden of een cd-rom of dvd-rom hoeft te gebruiken.
Om een afdrukserver in te stellen moet u deze inschakelen op afdrukken vanaf het apparaat en dan de instellingen voor het delen van de printer configureren.
Overleg met uw netwerkbeheerder als u een afdrukserver wilt implementeren in een domeinomgeving.
De afdrukserver inschakelen voor afdrukken vanaf het apparaat
Bij gebruik van een afdrukserver met gebruikersauthenticatie en/of Afdelings-ID-beheer
U moet "Canon Driver Information Assist Service" installeren wanneer u het printerstuurprogramma installeert. Raadpleeg voor meer informatie de handleiding van het stuurprogramma op de online handleidingensite.
De instellingen voor het delen van de printer configureren
Kies de instellingen voor het delen van de printer op de computer die de afdrukserver wordt zodanig dat andere computers op het netwerk de afdrukserver kunnen gebruiken.
Bij gebruik van Windows
Beheerdersrechten zijn vereist op de computer die de afdrukserver wordt.
1
Log in op de computer die de afdrukserver wordt, met behulp van een beheerdersaccount.
2
Klik op [

] (Start)

[

] (Instellingen)

[Bluetooth en apparaten]

[Printers en scanners].
Het scherm [Printers en scanners] wordt weergegeven.
3
Klik op het printerstuurprogramma van de machine op

[Eigenschappen van printer].
Het scherm met eigenschappen van het printerstuurprogramma verschijnt.
4
Schakel op het tabblad [Delen] het selectievakje [Deze printer delen] in en voer een gedeelde naam in.
5
Installeer een extra stuurprogramma, naar behoefte.

Als het besturingssysteem (32-bit of 64-bit) van de clientcomputer verschilt van dat van de afdrukserver, installeer dan een extra stuurprogramma.
1
Klik op [Extra stuurprogramma's].
Het scherm [Extra stuurprogramma's] wordt weergegeven.
2
Schakel het selectievakje in van het stuurprogramma dat u wilt toevoegen en klik op [OK].
Het installatiescherm van het printerstuurprogramma wordt weergegeven.
Als de afdrukservercomputer een 32 bitsbesturingssysteem heeft, schakelt u het selectievakje [x64] in (stuurprogramma voor 64 bitsversie).
Als de afdrukservercomputer een 64 bitsbesturingssysteem heeft, schakelt u het selectievakje [x86] in (stuurprogramma voor 32 bitsversie).
3
Klik op [Bladeren].
4
Open de map van het stuurprogramma dat moet worden toegevoegd, selecteer het INF-bestand in de map [Driver] en klik op [Openen].
Als de afdrukservercomputer een 32-bits besturingssysteem heeft, selecteert u het INF-bestand in de map [Driver] van [x64].
Als de afdrukservercomputer een 64-bits besturingssysteem heeft, selecteert u het INF-bestand in de map [Driver] van [32BIT].
5
Klik op [OK] en installeer het extra stuurprogramma volgens de instructies op het scherm.
6
Klik op [OK].
De instellingen worden toegepast.
Bij gebruik van macOS
1
Klik op [

]

[Systeeminstellingen]

[Algemeen]

[Delen].
Het scherm [Delen] wordt weergegeven.
2
Zet [Printerdeling] aan en klik op [

].
3
Schakel in [Printers] het selectievakje van het apparaat in.
4
Beperk de gebruikers die de afdrukserver kunnen gebruiken, naar behoefte.
Standaard kunnen alle gebruikers de afdrukserver gebruiken.
Om specifieke gebruikers toe te staan de afdrukserver te gebruiken klikt u op [+] onder [Gebruikers] en selecteert u de gebruikers die de afdrukserver kunnen gebruiken.
5
Klik op [Gereed].
De instellingen worden toegepast.