[Imaging]
Stel in hoe de machine de afdrukgegevens verwerkt wanneer afbeeldingsbestanden in JPEG- of TIFF-indeling worden afgedrukt.
* Waarden in rode tekst geven de standaardinstellingen voor elk item aan.
[

Instellingen/Registratie]

[Functie-instellingen]

[Printer]

[Printerinstellingen]

[Aangepaste instellingen]

[Beeldvorming]
Stel de richting van het papier in tijdens het afdrukken.
De machine drukt af met de hier geselecteerde richting, ongeacht de richting van het papier dat in de papierbron is geplaatst.
Als u [Auto] selecteert, worden afbeeldingen in liggende richting afgedrukt als de breedte groter is dan de hoogte, of in staande richting als de hoogte groter is dan de breedte.
[Auto], [Verticaal], [Horizontaal]
|
[

Instellingen/Registratie]

[Functie-instellingen]

[Printer]

[Printerinstellingen]

[Aangepaste instellingen]

[Beeldvorming]
Stel in of de afbeelding moet worden vergroot zodat deze overeenkomt met het afdrukbare gebied.
Als de afbeelding groter is dan het afdrukbare gebied, wordt de afbeelding verkleind zodat deze in het afdrukbare gebied past, ongeacht deze instelling.
De beeldverhouding van de afbeelding blijft behouden wanneer de afbeelding wordt vergroot of verkleind.
N.B.
Als u [Auto] selecteert, wordt de afdrukpositie in een tag van een TIFF-bestand niet toegepast, zelfs als deze is opgegeven.
[

Instellingen/Registratie]

[Functie-instellingen]

[Printer]

[Printerinstellingen]

[Aangepaste instellingen]

[Beeldvorming]
Stel de afdrukpositie van de afbeelding in.
Als u [Auto] selecteert, wordt de afbeelding afgedrukt volgens de afdrukpositie die is opgegeven in de tag van de TIFF-gegevens. Als de afdrukpositie niet is opgegeven of als u een JPEG-afbeelding afdrukt, wordt de afbeelding in het midden afgedrukt.
[Auto], [Midden], [Linksboven]
|
[

Instellingen/Registratie]

[Functie-instellingen]

[Printer]

[Printerinstellingen]

[Aangepaste instellingen]

[Beeldvorming]
Stel in of fouten op het bedieningspaneel moeten worden weergegeven wanneer ze worden gedetecteerd.
N.B.
Sommige fouten kunnen worden weergegeven, zelfs als u [Uit] selecteert.
[

Instellingen/Registratie]

[Functie-instellingen]

[Printer]

[Printerinstellingen]

[Aangepaste instellingen]

[Beeldvorming]
Stel in of het afdrukgebied moet worden vergroot tot aan de rand van het papier, zonder marges rond het papier te creëren.
* Wanneer u [Aan] selecteert, wordt een deel van de rand van de afgedrukte afbeelding mogelijk niet afgedrukt of is het papier mogelijk gedeeltelijk vlekkerig, afhankelijk van de afdrukgegevens.
[

Instellingen/Registratie]

[Functie-instellingen]

[Printer]

[Printerinstellingen]

[Aangepaste instellingen]

[Beeldvorming]
Configureer de instellingen om de kleur aan te passen op basis van de afdrukgegevens.
Als u wilt afdrukken met kleurtinten die zijn aangepast aan algemene documenten, zoals foto's en tekstdocumenten, selecteert u [Algemeen].
Als u wilt afdrukken met kleurtinten die zijn aangepast aan de bitmapafbeeldingen, zodat de afgedrukte kleuren overeenkomen met de kleuren die op het scherm worden weergegeven, selecteert u [Waarneming].
Als u het kleurverschil wilt minimaliseren wanneer RGB-gegevens worden geconverteerd naar CMYK-gegevens, selecteert u [Colorimetrisch].
Om af te drukken met kleurtinten die zijn aangepast om diepere en levendigere kleuren te produceren dan met [Algemeen], selecteert u [Vivid Photo].
Om een profiel te gebruiken dat naar de machine is gedownload, selecteert u [Download profiel]. Maximaal negen profielen kunnen worden opgeslagen.
[Algemeen], [Waarneming], [Colorimetrisch], [Vivid Photo], [Download profiel]
|
N.B.
Deze instelling wordt ook toegepast op de [Afstemmingsmethode]-instelling in de volgende items:
[

Instellingen/Registratie]

[Functie-instellingen]

[Printer]

[Printerinstellingen]

[Aangepaste instellingen]

[Beeldvorming]
Configureer de instellingen om correcties voor kleurenfoto's uit te voeren.
[

Instellingen/Registratie]

[Functie-instellingen]

[Printer]

[Printerinstellingen]

[Aangepaste instellingen]

[Beeldvorming]
Stel de afdrukmethode in die wordt gebruikt om halftonen te reproduceren (het middengebied tussen de lichtere en donkerdere gebieden van een afbeelding), afhankelijk van de inhoud van de afdrukgegevens.
Als u wilt afdrukken met een ditherpatroon met een hoog aantal lijnen om de resolutie te benadrukken, selecteert u [Resolutie]. Deze instelling vermindert het verschijnen van gekartelde randen, waardoor het geschikt is voor het afdrukken van algemene tekst en afbeeldingen.
Als u gradaties en contouren vloeiend wilt afdrukken, selecteert u [Gradatie]. Deze instelling is geschikt voor het afdrukken van gegevens zoals figuren waarin gradaties worden gebruikt.
Als u fijne lijnen en kleine tekst met een hoge resolutie wilt afdrukken, selecteert u [Foutdiffusie]. Deze instelling is geschikt voor het afdrukken van gegevens zoals CAD-gegevens.
* Wanneer u [Foutdiffusie] selecteert, kunnen de fixatie van de toner en de stabiliteit van de textuur verminderd zijn.
[Resolutie], [Gradatie], [Foutdiffusie]
|
[

Instellingen/Registratie]

[Functie-instellingen]

[Printer]

[Printerinstellingen]

[Aangepaste instellingen]

[Beeldvorming]
Stel in of u zwarte of grijze gebieden wilt afdrukken, waarbij R=G=B in de RGB-gegevens, met alleen de zwarte (K) toner.
Waneer u [Uit] selecteert, worden zwart en grijs afgedrukt met de vier CMYK-tonerkleuren.
[

Instellingen/Registratie]

[Functie-instellingen]

[Printer]

[Printerinstellingen]

[Aangepaste instellingen]

[Beeldvorming]
Stel de conversiemethode in voor wanneer u kleurgegevens in zwart-wit afdrukt.
Als u zwart-wit wilt afdrukken met vloeiende gradaties waarbij rekening wordt gehouden met kleurverschillen, selecteert u [sRGB].
Als u zwart-witafdrukken wilt maken die lijken op NTSC-televisiebeelden, selecteert u [NTSC].
Als u zwart-witafdrukken wilt uitvoeren waarbij alle kleuren gelijke R-, G- en B-waarden hebben, afhankelijk van de helderheid, selecteert u [Geheel RGB].
* U kunt deze instelling configureren wanneer [Kleurmodus] is ingesteld op [Zwart-Wit].
[Kleurmodus]
[sRGB], [NTSC], [Geheel RGB]
|