U kunt het e-mailadres van een ontvanger dat kan worden gebruikt voor het verzenden van gescande originelen in het Adresboek opslaan. U kunt ook een I-faxbestemming en maplocatie van een bestandsserver (IP-adres en pad) als bestemming opslaan in het Adresboek. |
Om een bestemming voor uw eigen gebruik op te slaan, moet u zich aanmelden met persoonlijke-verificatiebeheer. Gebruikers beheren U kunt ook bestemmingen registreren/bewerken/verwijderen vanaf de volgende schermen: <Adresboek> op het scherm met basisfuncties voor scannen Basisbewerkingen voor het scannen van originelen |
(Items op het scherm kunnen afwijken, afhankelijk van uw model en opties.) |
1 | <E-mailadres> geef het e-mailadres op en druk op <OK>. |
2 | Selecteer <Aan> of <Uit> bij <Verdeel gegevens>. Als de grootte van de te verzenden gegevens de limiet overschrijdt (<Max. bestandsgr. bij verzending>), selecteert u of u de gegevens op basis van grootte of op basis van pagina wilt verdelen. Als u <Aan> selecteert, worden de gegevens in kleinere stukken opgedeeld die de limiet niet overschrijden, en worden ze in verschillende delen verzonden. De e-mailsoftware van de ontvanger moet de ontvangen gegevens wel kunnen combineren. Als u <Uit> selecteert, is het aantal pagina's dat tegelijkertijd wordt verzonden, lager en wordt de totale verzending verdeeld over verschillende stukken. Tien pagina's worden dan, bijvoorbeeld, in twee keer verzonden, dus 5 pagina's per keer. Daarom krijgt uw ontvanger twee e-mails. Als u echter gegevens verzendt die niet in pagina's kunnen worden verdeeld, zoals JPEG, dan treedt een verzendfout op. Wanneer het te gebruiken domein is hersteld, kunt u domeininvoer overslaan. U kunt een domeinnaam registreren bij <Auto. toev. opg. domein aan best. Zonder domein> en <Bij verzenden van e-mail> van te voren inschakelen om automatisch een domein toe te voegen bij het verzenden, zonder "@" en de domeinnaam in te hoeven voeren. U kunt veelgebruikte domeinnamen registreren in <Geregistreerde tekens> op het toetsenbord en u kunt ze oproepen met het invoeren van een e-mailadres. <Geregistreerde tekens voor toetsenbord> |
1 | Geef zo nodig instellingen op. <Verzenden via server> Geef op of I-faxen via de mailserver naar bestemmingen moeten worden verzonden. Selecteer <Aan> als u I-faxen via de mailserver wilt verzenden. Selecteer <Uit> als u gegevens direct wilt verzenden naar een ontvanger op hetzelfde Lokaal Area Network (LAN). Door direct naar een ontvanger te verzenden kunt u een grote hoeveelheid gegevens verzenden zonder dat de mailserver erdoor overbelast raakt. Om een I-fax zonder IP-adresindeling, dus "gebruikersnaam@[IP-adres van de ontvanger]", en zonder mailserver te verzenden, moeten instellingen, zoals een MX-record (Mail eXchange), op de DNS-server worden geconfigureerd. Vraag uw netwerkbeheerder of dit type instelling al dan niet beschikbaar is. Wanneer u <Uit> bij <Verzenden via server> instelt, moet u van tevoren <Aan> bij <Gebruik verzenden via server> instellen. Als deze instelling <Uit> is, dan kan de instelling bij <Verzenden via server> niet worden gewijzigd. Het is raadzaam om <Toestaan MDN niet via server> in te stellen op <Aan>. Zelfs als u <Verzenden via server> instelt op <Uit>, vindt in de Volledige modus de bevestiging van verzonden documenten via de server plaats. <Registreer standaard velden> Deze instelling is nodig bij het gebruiken van een faxservice via internet. Als u geen faxservice via internet gebruikt, is deze instelling niet nodig. Neem voor meer informatie contact op met uw internetprovider. <I-Fax-adres> Voer het I-faxadres in de volgende indeling in: adv01@voorbeeld.com. Bij verzending naar een ontvanger in hetzelfde netwerk gebruikt u de volgende indeling: adv01@[192.168.11.100] (de apparaatnaam van de ontvanger@[IP-adres]). Wanneer het te gebruiken domein is hersteld, kunt u domeininvoer overslaan. U kunt een domeinnaam registreren bij <Auto. toev. opg. domein aan best. Zonder domein> en <Bij verzenden van I-fax> van te voren inschakelen om automatisch een domein toe te voegen bij het verzenden, zonder "@" en de domeinnaam in te hoeven voeren. U kunt veelgebruikte domeinnamen registreren in <Geregistreerde tekens> op het toetsenbord en u kunt ze oproepen met het invoeren van een I-faxadres. <Geregistreerde tekens voor toetsenbord> <Modus:> U kunt het type verzendresultaten selecteren dat wordt weergegeven wanneer (Statusmonitor) wordt ingedrukt. Selecteer <Volledig> als u wilt controleren of een I-fax is afgeleverd op de machine bij de ontvanger, of selecteer <Eenvoudig> als u wilt controleren of een I-fax is afgeleverd bij een mailserver. Merk op dat u de afleverstatus niet kunt controleren als de machine bij de ontvanger de <Modus:>-functie niet ondersteunt. Als u met de <Volledig>-modus een I-fax naar een machine stuurt die de <Volledig>-modus niet ondersteunt, dan wordt <Wacht op result...> weergegeven wanneer u op (Statusmonitor) drukt om de afleverstatus te controleren, zelfs als de verzending is voltooid. Die blijft zichtbaar totdat de tijd die is ingesteld in <Volledige mode TX timeout> is verstreken. U kunt de afleverstatus controleren door op (Statusmonitor) <Verzenden> <Opdrachtlog> te drukken. Als het document succesvol is verzonden, zal <OK> worden weergegeven; als de verzending is mislukt, zal <NG> worden weergegeven, en als de resultaten niet kunnen worden bevestigd, wordt <--> weergegeven. In de Eenvoudige modus wordt <--> weergegeven zelfs als de aflevering is gelukt, omdat de afleveringsbevestiging niet kan worden uitgevoerd. | |
2 | Druk op <Bestemmings condities> geef elke instelling op en druk op <OK>.
<Papierformaat> Stel het papierformaat in dat de ontvanger kan ontvangen. Geef deze instelling op nadat u hebt gecontroleerd of het papierformaat van de te verzenden gegevens overeenkomt met de specificaties van het apparaat van de ontvanger. <A4/LTR>: Verzendt met het A4/LTR-formaat. <A4/LTR> + <B4>: Verzendt met het A4/LTR-formaat of het B4-formaat. <A4/LTR> + <A3/11x17>: Verzendt met het A4/LTR-formaat of het A3/11" x 17"-formaat. <A4/LTR> + <B4> + <A3/11x17>: Verzendt met het A4/LTR-formaat, het B4-formaat of het A3/11" x 17"-formaat. Als het papierformaat van de gescande gegevens kleiner is dan de formaten die zijn ingesteld in <Papierformaat>, worden de gegevens verzonden met het kleinste papierformaat dat is ingesteld in <Papierformaat> met blancomarges. Als het papierformaat van de gescande gegevens groter is dan de formaten die zijn ingesteld in <Papierformaat>, worden de gegevens verzonden met het grootste papierformaat dat is ingesteld in <Papierformaat>. Stel de bestemmingscondities in volgens de specificaties van de machine van de andere partij. Als het papierformaat van de te verzenden gegevens groter is dan de papierformaten die kunnen worden gebruikt met het apparaat van de ontvanger, wordt de afbeelding mogelijk afgekapt of afgesneden. <Compressiemethode> Selecteer de compressiemethode. De compressiesnelheid is het hoogst voor MMR, gevolgd door MR en daarna MH. Hoe hoger de compressiesnelheid, des te korter de vereiste verzendduur. <Resolutie> Selecteer een hogere waarde om de resolutie en beeldkwaliteit te verhogen. Door een hogere resolutie echter neemt de vereiste verzendduur toe. <Verdeel gegevens> Als de grootte van de te verzenden gegevens de limiet overschrijdt (<Max. bestandsgr. bij verzending>), selecteert u of u de gegevens op basis van grootte of op basis van pagina wilt verdelen. Als u <Aan> selecteert, worden de gegevens in kleinere stukken opgedeeld die de limiet niet overschrijden, en worden ze in verschillende delen verzonden. Het apparaat bij de ontvanger moet de ontvangen gegevens wel kunnen combineren. Als u <Uit> selecteert bij <Verzenden via server> () bij stap 1 voor de configuratie van de I-faxinstelling, worden de gegevens onverdeeld verzonden, zelfs al wordt de maximale limiet overschreden. <Ontvangen in kleur> Hiermee kunt u in kleur verzenden, als de doelmachine kleuren ondersteunt. Druk op <Aan> <Volgende> en stel het papierformaat en de resolutie in. Stel de bestemmingscondities in volgens de specificaties van de machine van de andere partij. Als u condities instelt die de machine van de ontvanger niet ondersteunt, kan er een verzendfout optreden. |
1 | Selecteer een protocol voor de bestandsserver. | ||||||||||||
2 | Voer de bestandsservergegevens in.
Vraag uw netwerkbeheerder naar informatie over de bestandsserver. Voor <Hostnaam> kunnen maximaal 128 alfanumerieke tekens via het bedieningspaneel worden ingevoerd. Bovendien kunnen maximaal 255 alfanumerieke tekens worden ingevoerd voor <Mappad>. Houd met het instellen van de server rekening met het maximale aantal tekens. <Hostnaam> Voer de hostnaam van de bestandsserver in. Wanneer <Windows (SMB)> is geselecteerd Als u <Windows (SMB)> selecteert, worden de knoppen <Zoek host> en <Bladeren> weergegeven. U kunt gemakkelijk een bestandsserver opgeven door het netwerk te zoeken of te bekijken. <Bladeren> is alleen beschikbaar als <1.0> in <Geef SMB Client-versie op> is ingesteld op <Aan>. Wanneer u <Directory> selecteert in de vervolgkeuzelijst op het <Bladeren>-scherm kunt u kiezen uit de domeinnamen van de Active Directory-server die op de machine is geregistreerd. U kunt maximaal vijf Directoryservers opslaan. Wanneer <WebDAV> is geselecteerd Druk na het invoeren van de hostnaam op <Volgende>. <Mappad> Geef de map in de directory op waarnaar de gegevens zijn verzonden. Als <Windows (SMB)> is geselecteerd voor het protocol, kan <Control. verbind.> alleen controleren tot aan het eerste niveau van het opgegeven mappad. <Gebruikersnaam> Voer de gebruikersnaam van de bestandsserver in. <Wachtwoord> Voer het wachtwoord van de bestandsserver in. Als u de bestemming waarvoor u <Bevestig voor verzenden> activeert, opgeeft als de doorzendbestemming, verschijnt er geen scherm met de melding dat u het wachtwoord moet invoeren. Het geregistreerde wachtwoord wordt gebruikt en het doorzenden wordt uitgevoerd. <Sorting Folder> Als <Sorting Folder> is ingeschakeld en u wilt een document scannen en verzenden, kunt u een nieuwe map maken in de in <Mappad> gespecificeerde doelmap en het document in die map opslaan. Vóór het scannen een andere map in de bestemmingsmap maken | ||||||||||||
3 | Druk op <Control. verbind.>. Bevestig de verbinding met de bestandsserver. Als de bestemming van de bestandsserver is opgenomen in de groep (Meerdere bestemmingen registreren als een groep) schakelt u het selectievakje uit in <Bevestig voor verzenden>. Als het selectievakje is ingeschakeld, kunt u geen gegevens verzenden. Als u de bestemming waarvoor u <Bevestig voor verzenden> activeert, opgeeft als de doorzendbestemming, verschijnt er geen scherm met de melding dat u het wachtwoord moet invoeren. Het geregistreerde wachtwoord wordt gebruikt en het doorzenden wordt uitgevoerd. U kunt verschillende authenticatiegegevens van de gebruikersnaam in () en het wachtwoord () gebruiken u voor het adresboek te registreren. Voor meer informatie raadpleegt u <Info. vr verificatie verzenden/doorbladeren bestand>. Als u <Protocol> instelt op <Windows (SMB)> of <FTP>, waarbij u een map selecteert die niet bestaat in <Mappad> dan zal dat tot gevolg hebben dat de map automatisch wordt aangemaakt en de bestanden hierin worden opgeslagen. Een verzendfout zal echter optreden als u een specifieke map specificeert met meerdere niveaus. Wanneer u een WebDAV-verbinding controleert, wordt de HEAD-methode van HTTP gebruikt om de verbinding te controleren. De map die wordt opgegeven in <Mappad> is toegankelijk met de HEAD-methode. Als toegang via de HEAD-methode verboden is voor de overeenkomstige map, treedt er een fout op bij het controleren van de verbinding. Voorbeelden van instellingen die toegang via de HEAD-methode verbieden worden hieronder aangegeven. IIS 7: Toegang kan niet worden uitgevoerd via de HEAD-methode tenzij [Source] is geselecteerd in de toegangsmachtigingen voor de WebDAV-authoringregels van de doelmap. Apache: Toegang kan niet worden uitgevoerd via de HEAD-methode tenzij HEAD wordt beschreven met behulp van de [Limit]-instructie in httpd.conf. |
Meerdere bestemmingen die zijn opgeslagen in het adresboek, kunnen worden gecombineerd tot een groep. Voor meer informatie raadpleegt u Meerdere bestemmingen registreren als een groep. Als u de informatie van bestemmingen die in het adresboek zijn opgeslagen, wilt wijzigen of verwijderen, raadpleegt u De opgeslagen bestemmingen in het adresboek bewerken. UPN kan alleen worden gebruikt als u verzendt naar een computer die behoort tot een domein dat werkt met Active Directory. |
TIPS |
Als de LDAP-server al in de machine (De LDAP-server registreren) is opgeslagen, kunt u naar bestemmingen zoeken en ze in het adresboek opslaan. Druk op <Best./Door. instell.> <Registreer bestemmingen> <Nieuwe best. registreren> <Registreer vanaf LDAP-server> en zoek bestemmingen met <Zoek op condities> of <Zoeken op naam>. Als de gebruikersnaam en het wachtwoord juist zijn, maar het zoekresultaat leeg is, controleert u de tijdinstelling op de LDAP-server en op de machine. Als de tijdsinstellingen van de LDAP-server en de machine vijf minuten van elkaar verschillen, kan geen zoekopdracht worden uitgevoerd. Als meerdere bestemmingen worden weergegeven als zoekresultaten, kunt maximaal 256 daarvan tegelijkertijd opslaan. De informatie die verkrijgbaar is via de LDAP-server bestaat alleen uit namen en adressen. Registreer desgewenst andere informatie van <Details/Bewerken>. U kunt niet tegelijkertijd naar bestemmingen op een LDAP-server zoeken via zowel het bedieningspaneel als de Remote UI (UI op afstand). Bij het zoeken naar bestemmingen op een LDAP-server vanaf het bedieningspaneel van de machine kunt u vier zoekvoorwaarden opgeven. Als u daarentegen naar bestemmingen op een LDAP-server zoekt via de Remote UI (UI op afstand), kunt u slechts één zoekvoorwaarde opgeven. Gebruik het toetsenbord op het scherm om de gebruikersnaam en het wachtwoord in te voeren. Voer de gebruikersnaam en het wachtwoord in van de machine die op de LDAP-server is geregistreerd. Als de authenticatiegegevens niet worden gebruikt, zoek dan met de velden gebruikersnaam en wachtwoord in de Remote UI (UI op afstand) blanco. Het opgegeven/registreren van bestemming vanuit de verzendgeschiedenisU kunt bestemmingen opgeven en bestemmingen voor het adresboek registreren vanuit de verzendgeschiedenis op het scherm <Statusmonitor>. Dit bespaart u de moeite om het adres direct in te voeren en u vermijdt het verzenden naar een onjuiste bestemming doordat u het verkeerde adres hebt ingevoerd. Bij het opgeven van een bestemming: <Statusmonitor> <Verzenden> <Opdrachtlog> selecteer de verzendbestemming <Opgeven als Verzendbestem.> <OK> U registreert als volgt een bestemming: <Statusmonitor> <Verzenden> <Opdrachtlog> selecteer de registratiebestemming <Bestemming opslaan> registreer de bestemming uit het registratiescherm voor elk bestemmingstype. Status en logboek voor gescande documenten controleren |