[
[Apparaten]
[Printers en scanners].
[Manage]
[Eigenschappen van printer].
[OK].
[Systeemvoorkeuren]
[Printers en scanners].
|
1
|
Open het printerstuurprogramma, en selecteer het printerstuurprogramma van het apparaat. Afdrukken vanaf een computer
|
|
2
|
In het snelmenu voor afdrukopties selecteert u [Speciale functies].
Als er geen afdrukopties worden weergegeven, klikt u op [Toon details] in het afdrukdialoogvenster.
|
|
3
|
Schakel het selectievakje [Gebruik beheer afdelings-id] in en klik op [Instellingen].
Het scherm [Instellingen afdelings-id/pincode] wordt weergegeven.
|
|
4
|
Voer Afdelings-id en pincode in.
|
|
5
|
Stel het verificatieproces en toepasbare bereik in, naar behoefte.
Afdelings-id en pincode bevestigen bij het afdrukken
Schakel het selectievakje [Afdelings-id/pincode bevestigen bij afdrukken] in.
|
|
6
|
Klik op [OK].
|

|
1
|
Open het printerstuurprogramma, en selecteer het faxstuurprogramma van het apparaat. Faxen verzenden vanaf een computer (PC fax)
|
|
2
|
In het snelmenu voor afdrukopties selecteert u [Geavanceerde instellingen].
Als er geen afdrukopties worden weergegeven, klikt u op [Toon details] onder aan het scherm.
|
|
3
|
Op het tabblad [Verificatie] schakelt u het selectievakje [Gebruik Beheer afdelings-id] in en voert u de afdelings-ID en pincode in.
|