BELANGRIJK
|
Als Taalomschakeling is ingesteld op 'Aan,' zijn sommige tekens uitgesloten en kunnen deze niet worden ingevoerd. Voor het invoeren van alle tekens dient u de Taalomschakeling op 'Uit' in te stellen. (Basisinstellingen van de machine configureren)
|
N.B.
|
Het adresboek kan worden geëxporteerd en geïmporteerd via de interface voor UI op afstand. (Managing Jobs and Machine Data)
|
1
|
Druk op (Extra functies) → [Adresboekinstellingen].
Als een wachtwoord voor het adresboek is ingesteld, voer het wachtwoord dan in met - (numerieke toetsen) → druk op [OK]. (Setting the Send Function)
|
2
|
Druk op [Adres opslaan].
|
1
|
Druk op (VERZENDEN) → [Adresboek].
|
2
|
Druk op .
|
3
|
Druk op [Nw adres toevoeg].
|
Protocol
|
Systeemvereisten
|
Toepassing
|
FTP
|
Sun Solaris 2.6 of hoger, Mac OS X of Red Hat Linux 7.2
|
-
|
Windows 2000 Server
|
Internet Information Services 5.0
|
|
Windows XP Professional
|
Internet Information Services 5.1
|
|
Windows Server 2003
|
Internet Information Services 6.0
|
|
Windows Vista/Server 2008
|
Internet Information Services 7.0
|
|
Windows 7/Server 2008 R2
|
Internet Information Services 7.5
|
|
Windows (SMB)
|
Windows 2000/XP/Vista/7/Server 2003/Server 2008
|
-
|
Mac OS X/UNIX/Linux
|
Samba 2.2.8a of hoger
|
Protocol
|
Systeemvereisten
|
Toepassing
|
FTP
|
Solaris Version 9 of hoger, Red Hat Enterprise Linux AS/ES/WS 4.0 of hoger, of Mac OS X 10.3 of hoger
|
-
|
1
|
Druk op [Hostnaam].
Een hostnaam is de naam die is toegekend aan de hostcomputer die de diensten op het internet verzorgt. Aan elke hostcomputer wordt een eigen hostnaam toegekend om deze op het Internet te kunnen aangeven. In dit invoervak voert u de naam van de bestandsserver op het netwerk in als de bestemming van de verzendopdracht.
|
2
|
Voer via het toetsenbord op het scherm de hostnaam in (max. 47 tekens of 120 tekens wanneer [Windows (SMB)] is geselecteerd als het serverprotocol) → druk op [OK].
|
3
|
Druk op [Bestandspad].
Een bestandspad is een serie tekens die de locatie van de map aangeeft. Geef een map op de bestandsserver aan als de bestemming van de verzendopdracht.
|
4
|
Voer via het toetsenbord op het scherm het bestandspad in (max. 120 tekens) → druk op [OK].
|
5
|
Druk op [Gebruiker].
|
6
|
Voer via het toetsenbord op het scherm de gebruikersnaam in (max. 24 tekens) → druk op [OK].
|
7
|
Druk op [Wachtwoord].
|
8
|
Voer een wachtwoord in (max. 24 tekens of 14 tekens wanneer [Windows (SMB)] is geselecteerd als het server protocol) met het toetsenbord op het scherm → druk op [OK]. Nadat u op [OK] heeft gedrukt, verschijnt het wachtwoord dat u heeft ingevoerd als sterretjes (********) op het scherm [Bestand].
|
BELANGRIJK
|
Als u Taalomschakeling bij Standaardinstellingen op 'Aan' heeft ingesteld, worden de tekens die u heeft ingevoerd in [Hostnaam] en [Bestandspad] mogelijk niet goed weergegeven zodat u er niet naar kunt verwijzen.
|
N.B.
|
Voor instructies over het invoeren van tekens raadpleegt u Basishandelingen.
Als u verzendt naar een iW Document Manager*-map, stelt u het FTP-serveradres in dat bij iW Gateway is opgegeven als bestemming. Met iW Document Manager en de verzendfunctie van de machine kunt u gedigitaliseerde documenten en computergegevens in het netwerk beheren. Voor meer informatie over de iW Document Manager, raadpleegt u de desbetreffende iW Gateway documentatie.
* een documentbeheerssysteem dat door Canon wordt geleverd
|
1
|
Druk op [Bladeren].
BELANGRIJK:
Na het inschakelen dient u te wachten tot de periode is verstreken die bij Opstarttijdinstellingen is ingesteld voordat u op [Bladeren] kunt drukken. Verzending via het netwerk is pas mogelijk nadat deze opstartperiode is verstreken. (Other System Settings)
|
2
|
Selecteer de gewenste werkgroep → druk op [Omlaag].
Druk op [] of [] om naar de gewenste werkgroep te bladeren als deze niet wordt weergegeven.
|
3
|
Selecteer de gewenste bestandsserver → druk op [Omlaag] of [OK].
Als u gescande documenten uit een bepaalde map op de geselecteerde bestandsserver wilt verzenden, druk dan op [Omlaag] → selecteer de gewenste map → druk op [OK]. Zo niet, druk dan op [OK].
|
|
[Pauze]:
|
Druk op deze toets om in het faxnummer dat u kiest een pauze van enkele seconden in te voegen. Als u een pauze invoegt in het faxnummer, verschijnt de letter <p> tussen de cijfers. Als u een pauze invoegt aan het einde van het faxnummer, verschijnt de letter <P>. Wanneer u een internationaal nummer kiest, voeg dan een pauze in na de internationale toegangscode en aan het einde van het faxnummer. (Kiezen van een internationaal nummer)
|
[Toon]:
|
Druk op deze toets wanneer u een doorkieslijn wilt bellen die op een PBX (huistelefooncentrale) is aangesloten en alleen toonkiezen accepteert. Als u op [Toon] drukt, verschijnt de letter <T>.
|
|
[R]:
|
Druk op deze toets om de R-functie te gebruiken. ( Bellen via een binnenlijn)
|
|
[] []:
|
Druk op deze toets om de cursor te verplaatsen.
|
|
[Backspace]:
|
Druk op deze toets voor het verwijderen van het cijfer dat links van de cursor staat.
|
|
[Spatie]:
|
Druk op deze toets om tussen de cijfers een spatie in te voegen.
|
|
[Optie]:
|
Druk hierop om optionele instellingen in de volgende stap aan te geven.
|
|
[Verzendsnelheid]:
|
Past de verzendsnelheid aan. De snelheden ‘33600 bps’, ‘14400 bps’, ‘9600 bps’, en ‘4800 bps’ zijn beschikbaar. Als de verzending van uw document traag op gang komt, dan kan dit betekenen dat de telefoonlijnen in uw district traag zijn. Selecteer een lagere snelheid. De standaardinstelling is '33600 bps'.
|
[Internationaal]:
|
Geeft de instellingen voor Internationaal aan. Beschikbare instellingen zijn ‘Lokaal ’, ‘Internationaal (1)’, ‘Internationaal (2)’, en ‘Internationaal (3)’. Selecteer ‘Lokaal’ voor het kiezen van lokale telefoonnummers. Selecteer ‘Internationaal (1)’ als er regelmatig communicatiestoringen optreden wanneer u internationaal belt (wanneer het telefoonnummer is opgeslagen in het adresboek). Als de fouten niet zijn verholpen, probeer dan ‘Internationaal (2)’ of ’Internationaal (3)’. De standaard instelling is ‘Lokaal’.
|
|
[ECM TX]:
|
Verzendt documenten met ECM (Foutcorrectiemodus). ECM reduceert het effect van systeem- en lijnstoringen bij de documenten wanneer u documenten verzendt naar of ontvangt van andere faxapparaten die ECM ondersteunen. Voor meer informatie, raadpleegt u Verzenden met foutcorrectiemodus (ECM-verzending). De standaardinstelling is ‘Aan’.
|
1
|
Druk op [Verzendsnelheid].
|
2
|
Selecteer de gewenste verzendsnelheid → druk op [OK].
|
1
|
Druk op [Internationaal].
|
2
|
Selecteer het type oproep → druk op [OK].
|
1
|
Druk op [ECM TX].
|
2
|
Selecteer [Aan] of [Uit] → druk op [OK].
|
BELANGRIJK
|
Als u een groepsadres wilt opslaan, dienen de bestemmingen, zoals bijvoorbeeld e-mailadressen en bestandsserver adressen, vooraf in het adresboek te zijn opgeslagen.
|
N.B.
|
U kunt geen groepsadres in een groepsadres opslaan.
|
A
|
Druk hierop om het type bestemmingen die in de adresboeklijst wordt weergegeven te beperken.
[Alle]: Toont alle bestemmingen die in het adresboek zijn opgeslagen.
[Groep]: Toont de bestemmingen die als groepsadressen zijn opgeslagen. [Fax]: Toont de opgeslagen faxbestemmingen. [E-mail]: Toont de opgeslagen e-mailbestemmingen. [I-fax]: Toont de opgeslagen l-faxbestemmingen. [Bestand]: Toont de opgeslagen bestandsserverbestemmingen. [Sneltoets]: Toont de bestemmingen die onder snelkiestoetsen zijn opgeslagen. |
B
|
Druk om omhoog of omlaag door de adresboeklijst te bladeren.
|
C
|
Druk op deze toets om de gedetailleerde gegevens van een geselecteerde bestemming weer te geven.
|
D
|
Druk op (bijvoorbeeld [ABC]) om voor elke letter of elk cijfer de individuele toetsen te laten verschijnen. U kunt een letter of cijfer selecteren om de weergave van vermeldingen te beperken. Druk op [Alle] om terug te gaan naar de lijst met het volledige adres.
|
1
|
Druk op [Details].
Als de geselecteerde bestemming een groepsadres is, selecteer dan één bestemming tegelijk → druk op [Details].
|
2
|
Controleer de gegevens van de bestemming → druk op [Gereed].
Als de geselecteerde bestemming een groepsadres is, druk dan tweemaal op [Gereed].
Het display gaat terug naar het bovenste scherm.
|
1
|
Druk op [Wissen].
De geselecteerde bestemming wordt van de lijst met bestemmingen verwijderd.
|
A
|
Druk hierop om het type bestemmingen die in de adresboeklijst wordt weergegeven te beperken.
[Alle]: Toont alle bestemmingen die in het adresboek zijn opgeslagen.
[Groep]: Toont de bestemmingen die als groepsadressen zijn opgeslagen. [Fax]: Toont de opgeslagen faxbestemmingen. [E-mail]: Toont de opgeslagen e-mailbestemmingen. [I-fax]: Toont de opgeslagen l-faxbestemmingen. [Bestand]: Toont de opgeslagen bestandsserver bestemmingen. |
B
|
Druk om omhoog of omlaag door de adresboeklijst te bladeren.
|
C
|
Druk op (bijvoorbeeld [ABC]) om voor elke letter of elk cijfer de individuele toetsen te laten verschijnen. U kunt een letter of cijfer selecteren om de weergave van vermeldingen te beperken. Druk op [Alle] om terug te gaan naar de lijst met het volledige adres.
|
1
|
Druk op [Bewerk].
De huidige instellingen van de geselecteerde bestemming verschijnen.
|
2
|
Controleer de opgeslagen gegevens → druk op [OK].
Het display gaat terug naar het scherm Adres opslaan.
|
1
|
Druk op [Wissen].
|
2
|
Druk op [Ja].
De melding <Gewist.> verschijnt gedurende ongeveer twee seconden op het aanraakscherm.
De opgeslagen gegevens zijn verwijderd.
|