Aan verzending gerelateerde onderwerpen

In dit gedeelte worden de verzendfuncties beschreven die aan uw voorkeuren kunnen worden aangepast.

Aangeven van datacompressieverhouding voor het verzenden van kleurendocumenten

U kunt de compressieverhouding instellen voor kleurenscans. Een hoge compressieverhouding zal de hoeveelheid geheugen voor het document sterk verminderen, maar resulteert in afbeeldingen met een lage kwaliteit. Omgekeerd zal een lage compressieverhouding meer geheugenruimte voor het document vergen, maar resulteert ook in afbeeldingen met een hoge kwaliteit.
N.B.
Deze instelling is effectief wanneer [JPEG], [PDF], of [PDF (OCR)] zijn geselecteerd als bestandsindeling.
Als u documenten via fax en I-fax, of naar een USB-geheugenapparaat verzendt, is deze instelling uitgeschakeld.
De standaard instelling is ‘Normaal’.
1
Druk op (Extra functies).
Het menu Extra functies verschijnt.
2
Druk op [Communicatie-instellingen].
3
Druk op [TX Instellingen] onder <Standaardinstellingen>.
4
Druk op [Datacompressieverhouding].
5
Selecteer [Hoge verhouding], [Normaal] of [Lage verhouding] → druk op [OK].
 
[Hoog]:
Een geringe hoeveelheid van het geheugen wordt voor het document gebruikt, maar de afbeeldingen hebben een lagere kwaliteit.
[Normaal]:
De hoeveelheid geheugen die voor het document wordt gebruikt en de kwaliteit van de afbeeldingen zijn gemiddeld en liggen tussen de instellingen Hoog en Laag in.
[Laag]:
Een grote hoeveelheid van het geheugen wordt voor het document gebruikt, maar de afbeeldingen hebben een hoge kwaliteit.
N.B.
Als [PDF (Compact)], [PDF (Compact+OCR)] of [JPEG] is geselecteerd als bestandsindeling, stel dan de datacompressieverhouding in op 'Normaal' of 'Lage verhouding'. Als de datacompressieverhouding is ingesteld op 'Hoge verhouding', kunnen de afbeeldingen worden uitgevoerd met een lage kwaliteit, zelfs als 'Beeldprioriteit' is geselecteerd bij stap 3 van Kleuren TX scaninstellingen.
6
Druk op (Reset) om terug te gaan naar het hoofdscherm.

Gegevens automatisch opnieuw verzenden wanneer een fout optreedt (Aantal keer opnieuw)

Aantal pogingen is de modus die gegevens automatisch opnieuw verzendt wanneer de gegevens niet kunnen worden verzonden. Mogelijke redenen zijn dat de ontvanger bezig is met het verzenden of ontvangen van gegevens, of dat er een fout is opgetreden. Deze instelling bepaalt het aantal pogingen. U kunt één tot vijf pogingen instellen of "0" selecteren om de Aantal pogingen-modus uit te schakelen ("Uit").
N.B.
Als u documenten via fax of naar een USB-geheugenapparaat verzendt, is deze instelling uitgeschakeld.
De standaardinstelling is ‘3 keer’.
1
Druk op (Extra functies) → [Communicatie-instellingen] → [Verzendinstellingen] onder <Standaardinstellingen>.
Voor assistentie raadpleegt u stap 1 t/m 3 in Aangeven van datacompressieverhouding voor het verzenden van kleurendocumenten.
2
Druk op [Aantal pogingen].
3
Druk op [-] of [+] om het aantal pogingen in te stellen → druk op [OK].
Als het aantal pogingen is ingesteld op '0', zal de machine de gegevens niet opnieuw verzenden.
U kunt ook de - (numerieke toetsen) gebruiken om de waarde in te voeren.
4
Druk op (Reset) om terug te gaan naar het hoofdscherm.

Veel gebruikte scaninstellingen als standaard opslaan (Standaard verzendinstellingen)

Deze modus stelt u in staat veel gebruikte scaninstellingen op te slaan voor toekomstig gebruik. De instellingen die worden opgeslagen worden altijd gebruikt bij het verzenden van documenten, tenzij u de instellingen niet wijzigt op het scherm Scaninstellingen of het scherm Verzendinstellingen.
N.B.
De standaardinstellingen zijn:
Kleurmodus: 'Z-W'
Documentformaat: 'Auto'
Bestandsindeling: 'TIFF'
achtergrond aanpassen: 'Uit'
Resolutie: '200×200dpi'
Beëindigd stempel: 'Uit'
Dichtheid: '5'
Type origineel: 'Tekst/Foto'
Als u documenten via l-fax en fax verzendt, zijn de kleurmodus en de hier ingestelde bestandsindeling uitgeschakeld.

Opslaan van de Standaard verzendinstellingen

Volg deze procedure voor het wijzigen en opslaan van de standaard verzendinstellingen.
1
Druk op (Extra functies) → [Communicatie-instellingen] → [Verzendinstellingen] onder <Standaardinstellingen>.
Voor assistentie raadpleegt u stap 1 t/m 3 in Aangeven van datacompressieverhouding voor het verzenden van kleurendocumenten.
2
Druk op [] of [] totdat [Bewerken van standaardverzendinstellingen] verschijnt → druk op [Bewerken van standaardverzendinstellingen].
3
Druk op [Opslaan].
4
Geef de gewenste instellingen aan → druk op [OK].
U kunt de volgende instellingen aangeven:
 
A
(Kleurmodus)
Geeft de kleurmodus van gescande originelen aan. (Aangeven van Kleur mode en resolutie)
B
(Resolutie)
Geeft de resolutie van gescande originelen aan. (Aangeven van Kleur mode en resolutie)
C
(Beëindigd stempel)
Stempelt de voorzijde van gescande originelen. (Stempelen van reeds gescande originelen)
D
(Densiteit)
Past de densiteit van gescande originelen aan. (Aanpassen van de densiteit en de beeldkwaliteit)
E
(Type origineel)
Past de beeldkwaliteit van gescande originelen aan. (Aanpassen van de densiteit en de beeldkwaliteit)
F
(Achtergrond aanpassen)
Past de densiteit van de achtergrondkleur aan wanneer kleurenoriginelen worden gescand. (Aanpassen van de densiteit van de achtergrondkleur)
G
(Bestandsindeling)
Geeft de bestandsindeling van gescande originelen aan. (Aangeven van bestandsindeling)
H
(Documentformaat)
Geeft het documentformaat aan. (Aangeven van het documentformaat)
BELANGRIJK:
[Beëindigd stempel] is alleen beschikbaar wanneer de volgende opties op de machine zijn aangesloten:
Stempeleenheid-B1
Invoerlade* (DADF-AB1 voor de imageRUNNER 2525/2520)
* Standaard bij de imageRUNNER 2545i/2530i.
De instelling voor [Achtergrond aanpassen] is ongeldig wanneer wordt voldaan aan alle volgende voorwaarden.
[100 × 100 dpi], [150 × 150 dpi], of [200 × 100 dpi] is geselecteerd als de resolutie. (Aangeven van Kleur mode en resolutie)
[Z/W] is geselecteerd als de kleurmodus. (Aangeven van Kleur mode en resolutie)
[Tekst is geselecteerd als de beeldkwaliteit. (Aanpassen van de densiteit en de beeldkwaliteit)
Om [Achtergrond aanpassen] te activeren, wijzigt u de instellingen.
N.B.
Als u documentformaat op iets anders instelt dan ‘Auto,’ is [Beëindigd stempel] lichtgrijs.
5
Druk op (Reset) om terug te gaan naar het hoofdscherm.

Terugzetten van de standaard verzendinstellingen naar hun oorspronkelijke instellingen

Volg de procedure voor het terugzetten van de standaard verzendinstellingen naar hun oorspronkelijke instellingen.
1
Druk op (Extra functies) → [Communicatie-instellingen] → [TX instellingen] onder <Standaardinstellingen>.
Voor assistentie raadpleegt u stap 1 t/m 3 in Aangeven van datacompressieverhouding voor het verzenden van kleurendocumenten.
2
Druk op [] of [] totdat [Bewerken van standaardverzendinstellingen] verschijnt → druk op [Bewerken van standaardverzendinstellingen].
3
Druk op [Initialiseren].
4
Druk op [Ja].
De melding <Geïnitialiseerd.> verschijnt gedurende ongeveer twee seconden op het aanraakscherm.
De standaardinstellingen worden geïnitialiseerd.
5
Druk op (Reset) om terug te gaan naar het hoofdscherm.

Informatie over de afzender afdrukken op een verzonden document (TX Terminal ID)

De instelling TX terminal ID stelt u in staat aan te geven of informatie over de afzender (Terminal ID) wordt afgedrukt langs de bovenrand van documenten die u via I-fax/fax verzendt. Informatie zoals uw I-fax adres, naam en faxnummer wordt afgedrukt zodat de andere partij ziet wie het document heeft verzonden.
N.B.
De standaardinstellingen zijn:
TX Terminal ID: 'Aan'
Afdrukpositie: 'Buiten'
Telefoon # symbool: 'FAX' (Telefoonnr.-symbool verschijnt alleen wanneer de optionele Super G3 Fax Board-AG1 op de machine is aangesloten.)
1
Druk op (Extra functies) → [Communicatie-instellingen] → [TX instellingen] onder <Standaardinstellingen>.
Voor assistentie raadpleegt u stap 1 t/m 3 in Aangeven van datacompressieverhouding voor het verzenden van kleurendocumenten.
2
Druk op [] of [] totdat [Verzendterminal*ID] verschijnt → druk op [Verzendterminal-ID].
3
Selecteer [Aan] of [Uit].
Als u [Aan] selecteert en de optionele Super G3 Faxkaart-AG1 niet op de machine is aangesloten:
1
Druk op [Optie].
2
Selecteer [Binnenzijde] of [Buitenbeeld] → druk op [OK].
 
[Binnenzijde]:
De terminal ID informatie wordt binnen het beeldvlak op het papier van de andere partij afgedrukt.
[Buitenbeeld]:
De terminal ID informatie wordt buiten het beeldvlak op het papier van de andere partij afgedrukt.
Voorbeeld:
Als u TX terminal-ID op 'Aan' instelt, dan wordt de terminal-ID-informatie als volgt op het papier van de ontvanger afgedrukt:
Als u [Aan] selecteert en de optionele Super G3 Faxkaart-AG1 op de machine is aangesloten:
1
Druk op [Optie].
2
Geef elke instelling aan → druk op [OK].
<Afdrukpositie>
 
[Binnenzijde]:
De terminal ID informatie wordt binnen het beeldvlak op het papier van de andere partij afgedrukt.
[Buitenbeeld]:
De terminal ID informatie wordt buiten het beeldvlak op het papier van de andere partij afgedrukt.
<Telefoon # symbool>
 
[FAX]:
'IFAX' of 'FAX' wordt vóór het I-faxadres of faxnummer afgedrukt.
[TEL]:
"TEL" wordt voor het telefoonummer afgedrukt.
Voorbeeld:
Als u TX terminal-ID op 'Aan' instelt, dan wordt de terminal-ID-informatie als volgt op het papier van de ontvanger afgedrukt:
Als u [Uit] selecteert:
1
Druk op [OK].
4
Druk op (Reset) om terug te gaan naar het hoofdscherm.

Aangeven van gammawaarde voor het verzenden van kleurendocumenten

U kunt de gammawaarde instellen voor kleurenscans. Als de ingestelde waarde overeenkomt met de gammawaarde in de machine van de andere partij, wordt de scanbelichting van de af te drukken gegevens in de machine van de andere partij automatisch ingesteld op het niveau dat het meest geschikt is voor de kwaliteit van het origineel. Gammawaarden worden uitgedrukt als invoer- en uitvoerkenmerken. De uitvoer is donkerder wanneer de gammawaarde toeneemt en lichter wanneer de gammawaarde afneemt. Als de densiteit van afbeeldingen die op de bestemming zijn ontvangen, erg licht of donker is, kan de gammawaarde worden gewijzigd voordat de afbeeldingen opnieuw worden verzonden.
N.B.
Als u documenten via fax en I-fax verzendt, is deze instelling uitgeschakeld.
Als [PDF (Compact)] of [PDF (Compact+OCR)] als de bestandsindeling is geselecteerd, is deze instelling uitgeschakeld.
De standaardinstelling is 'Gamma 1.8'.
1
Druk op (Extra functies) → [Communicatie-instellingen] → [TX instellingen] onder <Standaardinstellingen>.
Voor assistentie raadpleegt u stap 1 t/m 3 in Aangeven van datacompressieverhouding voor het verzenden van kleurendocumenten.
2
Druk op [] of [] totdat [Gammawaarde voor TX opdr. in kleur] verschijnt → druk op [Gammawaarde voor TX opdr. in kleur].
3
Selecteer [Gamma 1,0], [Gamma 1,4], [Gamma 1,8] of [Gamma 2,2]) → druk op [OK].
 
[Gamma 1.0]:
Alhoewel lichte uitvoerresultaten mogelijk zijn, is het kleurenbeeld in het algemeen normaal.
[Gamma 1.4]:
Uitvoerresultaten die iets lichter dan de standaard gammawaarde zijn, zijn mogelijk.
[Gamma 1.8]:
De standaard instelling. Donkere uitvoerresultaten zijn mogelijk, maar de weergave van het donkerste gedeelte is niet effen.
[Gamma 2.2]:
In het algemeen donkere uitvoerresultaten, alhoewel de weergave van het donkerste gedeelte effen kan zijn.*
 * Het woord 'effen' betekent dat als u bij het maken van kopieën van een afbeelding de belichting instelt op een donkerder niveau, het kan voorkomen dat de fijne details van de afbeelding zich vermengen met de achtergrond. Met als resultaat dat de kleine details niet afzonderlijk te zien zijn.
4
Druk op (Reset) om terug te gaan naar het hoofdscherm.

Aanpassen van het contrast (Beeldscherpte)

Deze modus stelt u in staat de originele afbeeldingen te scannen met een hoger of lager contrast.
BELANGRIJK
De instelling voor [Beeldscherpte] is ongeldig wanneer wordt voldaan aan alle volgende voorwaarden.
[100 × 100 dpi], [150 × 150 dpi], of [200 × 100 dpi] is geselecteerd als de resolutie. (Aangeven van Kleur mode en resolutie)
[Z/W] is geselecteerd als de kleurmodus. (Aangeven van Kleur mode en resolutie)
[Tekst is geselecteerd als de beeldkwaliteit. (Aanpassen van de densiteit en de beeldkwaliteit)
Om [Beeldscherpte] te activeren, wijzigt u de instellingen.
N.B.
De standaardinstelling is '4'.
1
Druk op (Extra functies) → [Communicatie-instellingen] → [TX instellingen] onder <Standaardinstellingen>.
Voor assistentie raadpleegt u stap 1 t/m 3 in Aangeven van datacompressieverhouding voor het verzenden van kleurendocumenten.
2
Druk op [] of [] totdat [Beeldscherpte] verschijnt → druk op [Beeldscherpte].
3
Druk op [Laag] of [Hoog] om de beeldscherpte aan te passen → druk op [OK].
 
[Laag]:
Om originelen met drukwerkafbeeldingen of andere grijstinten te scannen, dient u een instelling richting [Laag] te gebruiken. Deze instelling vermindert het moiré-effect (een golfpatroon).
[Hoog]:
Om tekst of lijnen duidelijk te scannen, dient u een instelling richting [Hoog] te gebruiken. Deze instelling is vooral geschikt voor het scannen van blauwdrukken en met potlood getekende afbeeldingen.
4
Druk op (Reset) om terug te gaan naar het hoofdscherm.

Aanpassen van de beeldkwaliteit van een PDF (Compact)

Als [PDF (Compact)] of [PDF (Compact+OCR)] is geselecteerd als bestandsindeling, dan kunt u de beeldkwaliteit van het document instellen.
N.B.
De standaardinstelling is 'Normaal'.
Als u documenten via fax en I-fax verzendt, is deze instelling uitgeschakeld.
1
Druk op (Extra functies) → [Communicatie-instellingen] → [TX instellingen] onder <Standaardinstellingen>.
Voor assistentie raadpleegt u stap 1 t/m 3 in Aangeven van datacompressieverhouding voor het verzenden van kleurendocumenten.
2
Druk op [] of [] totdat [PDF (Compact) Beeldkwaliteit] verschijnt → druk op [PDF (Compact) Beeldkwaliteit].
3
Geef elke instelling aan → druk op [OK].
 
[Datagrootte prioriteit]:
De hoeveelheid gegevens is klein, maar de beeldkwaliteit is laag.
[Normaal]:
De grootte van het bestand en de beeldkwaliteit liggen tussen die van [Datagrootte prioriteit] en [Prioriteit afbeeld.] in.
[Beeldprioriteit]:
De hoeveelheid gegevens is groot, maar de beeldkwaliteit is hoog.
N.B.
De instelling voor <Beeldniveau in Tekst/Foto of Fotomodus> of <Beeldniveau in Tekstmodus> is alleen ingeschakeld als [Tekst/Foto], [Foto] of [Tekst] is geselecteerd als de instelling voor beeldkwaliteit. (Aanpassen van de densiteit en de beeldkwaliteit)
Als een origineel met veel kleuren wordt gescand, dan wordt het compressieniveau vastgesteld door de grootte van het bestand en het aantal kleuren. Dit conform het geselecteerde beeldniveau. Is het origineel echter in zwart/wit of heeft het weinig kleuren, dan doet het er niet toe welk beeldniveau u selecteert.
4
Druk op (Reset) om terug te gaan naar het hoofdscherm.

Aangeven van de instellingen voor het verzenden van een PDF (OCR)

Deze modus stelt u in staat OCR (optical character recognition) uit te voeren op een gescand origineel om een PDF met doorzoekbare tekst te maken.
Deze modus herkent automatisch de oriëntatie van de tekens op het origineel wanneer dit wordt verzonden.
N.B.
Deze modus is alleen beschikbaar wanneer de optionele OCR-functie is geactiveerd.
De standaardinstelling is 'Aan'.
Als u documenten via fax en I-fax verzendt, is deze instelling uitgeschakeld.
1
Druk op (Extra functies) → [Communicatie-instellingen] → [TX instellingen] onder <Standaardinstellingen>.
Voor assistentie raadpleegt u stap 1 t/m 3 in Aangeven van datacompressieverhouding voor het verzenden van kleurendocumenten.
2
Druk op [] of [] totdat [PDF (OCR) Orig. Autom. detect. inst.] verschijnt → druk op [PDF (OCR) Orig. autom. detect. inst].
3
Selecteer [Aan] of [Uit] → druk op [OK].
 
[Aan]:
De oriëntatie van het origineel wordt gedetecteerd en het document wordt automatisch geroteerd voordat het wordt verzonden.
[Uit]:
De oriëntatie van het origineel wordt niet gedetecteerd en het document wordt verzonden zoals het is.
4
Druk op (Reset) om terug te gaan naar het hoofdscherm.

Kleuren TX scaninstellingen

U kunt de prioriteit voor kleurenscans instellen. Het selecteren van Snelheidprioriteit reduceert de tijd die aan het verzenden van het document wordt besteed, maar resulteert in afbeeldingen met een lage kwaliteit. Omgekeerd, betekent het selecteren van Beeldprioriteit dat er meer tijd aan het verzenden van het document wordt besteed, maar resulteert in afbeeldingen met een hoge kwaliteit.
N.B.
Deze functie is beschikbaar voor imageRUNNER 2530i/2525/2520.
De standaardinstelling is 'Snelheidsprioriteit'.
Deze instelling is uitgeschakeld wanneer:
documenten worden verzonden via I-fax, en fax, of naar een USB-geheugenapparaat
u documenten op de glasplaat plaatst om te scannen.
1
Druk op (Extra functies) → [Communicatie-instellingen] → [TX instellingen] onder <Standaardinstellingen>.
Voor assistentie raadpleegt u stap 1 t/m 3 in Aangeven van datacompressieverhouding voor het verzenden van kleurendocumenten.
2
Druk op [] of [] totdat [Kleuren TX-scaninstellingen] verschijnt → druk op [Kleuren TX-scaninstellingen].
3
Selecteer [Snelheidprioriteit] of [Beeldprioriteit] → [OK].
 
[Snelheidprioriteit]:
Er wordt minder tijd aan het verzenden van het document besteed, maar de afbeeldingen hebben een lagere kwaliteit.
[Beeldprioriteit]:
Er wordt meer tijd aan het verzenden van het document besteed, maar de afbeeldingen hebben een hogere kwaliteit.
4
Druk op (Reset) om terug te gaan naar het hoofdscherm.

Aangeven wat op het scherm dient te worden weergegeven bij een verzendactie

Deze modus stelt u in staat aan te geven welk scherm eerst wordt weergegeven bij een verzendactie. U kunt het gewenste scherm selecteren via het scherm Snelkiestoetsen, het scherm Favorietenknoppen of het hoofdscherm (Verzenden). Het aangegeven scherm wordt weergegeven wanneer:
op (VERZENDEN) of (Reset) wordt gedrukt
De machine wordt ingeschakeld
De Automatische reset modus wordt ingeschakeld
N.B.
De standaardinstelling is 'Initiële functie'.
1
Druk op (Extra functies) → [Communicatie-instellingen] → [TX instellingen] onder <Standaardinstellingen>.
Voor assistentie raadpleegt u stap 1 t/m 3 in Aangeven van datacompressieverhouding voor het verzenden van kleurendocumenten.
2
Druk op [] of [] totdat [Standaardscherm voor verzending] verschijnt → druk op [Standaardscherm voor verzending].
3
Selecteer [Favorietenknoppen], [Snelkiestoetsen] of [Initiële functie] → druk op [OK].
 
[Favorietenknoppen]:
het scherm Favorietenknoppen wordt eerst weergegeven bij een verzendactie.
[Snelkiestoetsen]:
het scherm Snelkiestoetsen wordt eerst weergegeven bij een verzendactie.
[Initiële functie]:
het hoofdscherm (Verzenden) wordt eerst weergegeven bij een verzendactie.
4
Druk op (Reset) om terug te gaan naar het hoofdscherm.

Terugzetten van de TX instellingen naar hun standaardinstellingen

U kunt bijna alle verzendinstellingen terugzetten naar hun standaardinstellingen.
BELANGRIJK
De volgende instellingsitems worden niet geïnitialiseerd zelfs als u de verzendinstellingen initialiseert:
Apparaatnaam
Aantal pogingen
Bewerk standaard verzendinstellingen
TX terminal ID
N.B.
Als u de verzendinstellingen initialiseert, worden ook de instellingen geïnitialiseerd die onder de favorietenknoppen zijn opgeslagen.
1
Druk op (Extra functies) → [Communicatie-instellingen] → [TX instellingen] onder <Standaardinstellingen>.
Voor assistentie raadpleegt u stap 1 t/m 3 in Aangeven van datacompressieverhouding voor het verzenden van kleurendocumenten.
2
Druk op [] of [] totdat [Initialiseer verzendinstellingen] verschijnt → druk op [Initialiseer verzendinstellingen].
3
Druk op [Ja].
De melding <Geïnitialiseerd.> verschijnt gedurende ongeveer twee seconden op het aanraakscherm.
De TX instellingen worden geïnitialiseerd.
4
Druk op (Reset) om terug te gaan naar het hoofdscherm.

Verzenden met foutcorrectiemodus (ECM-verzending)

ECM (Foutcorrectiemodus) verkleint de kans op systeem- en lijnfouten bij documenten die worden verzonden naar of ontvangen van andere faxapparaten die ook ECM ondersteunen. Als de andere machine geen ECM ondersteunt, wordt deze instelling genegeerd.
Als het verzenden erg langzaam lijkt te gaan, kunt u de snelheid wellicht verhogen door de ECM-functie uit te schakelen ('Uit').
BELANGRIJK
Als u wilt verzenden met ECM, dient ECM ontvangst bij de machine van de andere partij te worden ingesteld. Deze instelling wordt genegeerd tenzij bij beide machines ECM is ingesteld.
Zelfs wanneer ECM is ingesteld, kunnen zich fouten voordoen als gevolg van een slechte lijnverbinding.
Doen zich problemen voor met de lijn, dan zal de verzending van documenten langer duren.
N.B.
De standaardinstelling is 'Aan'.
1
Druk op (Extra functies).
Het menu Extra functies verschijnt.
2
Druk op [Communicatie-instellingen].
3
Druk op [TX instellingen] onder <Faxinstellingen >.
4
Druk op [ECM TX].
5
Selecteer [Aan] of [Uit] → druk op [OK].
 
[Aan]:
Gebruikt ECM.
[Uit]:
Gebruikt niet ECM.
6
Druk op (Reset) om terug te gaan naar het hoofdscherm.

Aanpassen van de pauzeduur

Soms kan het internationaal kiezen worden beïnvloed door de afstand of de complexe route van verbindingen bij het achtereenvolgens kiezen van de internationale toegangscode, de landcode en het telefoonnummer van de bestemming. Plaats in zo'n situatie een pauze na het internationale toegangsnummer. Dit helpt om de verbinding te verbeteren.
N.B.
Wanneer u een faxnummer kiest kunt u een pauze invoegen met de - (numerieke toetsen). (Verzenden van een fax, Bellen via een binnenlijn)
Pauzes aan het einde van een faxnummer duren altijd 10 seconden.
De standaardinstelling is '4 sec'.
1
Druk op (Extra functies) → [Communicatie-instellingen] → [TX instellingen] onder <Faxinstellingen>.
Voor assistentie raadpleegt u stap 1 t/m 3 in Verzenden met foutcorrectiemodus (ECM-verzending).
2
Druk op [Pauzeduur].
3
Druk op [-] of [+] om de pauzeduur in te stellen → druk op [OK].
U kunt ook de - (numerieke toetsen) gebruiken om de waarde in te voeren.
4
Druk op (Reset) om terug te gaan naar het hoofdscherm.

Automatisch opnieuw kiezen wanneer de lijn bezet is (Autom. nummerherhaling)

Automatische nummerherhaling stelt de machine in staat het faxnummer van de ontvanger automatisch opnieuw te kiezen als de ontvanger niet kan worden bereikt, wegens een bezette lijn bezet of een verzendfout .
Automatische nummerherhaling kan naar keuze worden in- of uitgeschakeld. Als u Automatische nummerherhaling inschakelt ('Aan'), kunt u instellen hoeveel pogingen de machine zal doen, wat het interval tussen de pogingen is en of het document opnieuw moet worden verzonden als een fout is opgetreden.
N.B.
De standaardinstellingen zijn:
Automatische nummerherhaling: 'Aan'
Aantal herhalingen: '2 keer'
Interval nummerherhaling: '2 min.'
TX Fout. Num. herh.: 'Alle pagina's'
1
Druk op (Extra functies) → [Communicatie-instellingen] → [TX instellingen] onder <Faxinstellingen>.
Voor assistentie raadpleegt u stap 1 t/m 3 in Verzenden met foutcorrectiemodus (ECM-verzending).
2
Druk op [Autom. nummerherhaling].
3
Selecteer [Aan] of [Uit].
Als u [Aan] selecteert:
1
Druk op [Optie].
2
Druk op [Aantal herhalingen].
3
Druk op [-] of [+] om het aantal herhalingen in te stellen → druk op [OK].
U kunt ook de - (numerieke toetsen) gebruiken om de waarde in te voeren.
4
Druk op [Interval nummerherhaling].
5
Druk op [-] of [+] om het interval nummerherhaling in te voeren → druk op [OK].
U kunt ook de - (numerieke toetsen) gebruiken om de waarde in te voeren.
6
Druk op [TX Fout. Num. herh.].
7
Selecteer [Fout & 1st pagina], [Alle pagina's], of [Uit] → druk op [OK].
 
[Fout & 1st pagina]:
Automatische nummerherhaling vindt plaats als bij verzending een fout is opgetreden. De eerste pagina van het document, de pagina met de fout en alle volgende pagina's worden opnieuw verzonden.
[Alle pagina's]:
Automatische nummerherhaling vindt plaats als bij verzending een fout is opgetreden. Alle pagina's van het document worden opnieuw verzonden.
[Uit]:
Nummerherhaling vindt niet plaats als zich bij verzending een storing voordoet.
Als u [Uit] selecteert:
1
Druk op [OK].
4
Druk op (Reset) om terug te gaan naar het hoofdscherm.

Controleren van de kiestoon voordat u gaat verzenden

U kunt instellen of u controleert op de aanwezigheid van een kiestoon voordat bij verzending van een fax het nummer wordt gekozen.
N.B.
De standaardinstelling is 'Aan'.
1
Druk op (Extra functies) → [Communicatie-instellingen] → [TX instellingen] onder <Faxinstellingen>.
Voor assistentie raadpleegt u stap 1 t/m 3 in Verzenden met foutcorrectiemodus (ECM-verzending).
2
Druk op [Controleer kiestoon voor verzending].
3
Selecteer [Aan] of [Uit] → druk op [OK].
4
Druk op (Reset) om terug te gaan naar het hoofdscherm.
N.B.
De Controleer kiestoon voor verzending modus is alleen ingeschakeld als u de machine herstart (hoofdschakelaar UIT en daarna weer AAN).

TX rotatie

De functie TX rotatie corrigeert automatisch de oriëntatie van het document door de afbeelding te draaien wanneer een fax wordt verzonden. Wanneer een document met een horizontale oriëntatie bijvoorbeeld verticaal is geplaatst, draait de machine de afbeelding en verzendt het horizontaal.
N.B.
U kunt de TX rotatie mode alleen voor A4 documenten gebruiken.
De modus TX Rotatie is niet beschikbaar als u Directe verzending of Handmatig verzenden gebruikt.
De standaardinstelling is 'Aan'.
1
Druk op (Extra functies) → [Communicatie-instellingen] → [TX instellingen] onder <Faxinstellingen>.
Voor assistentie raadpleegt u stap 1 t/m 3 in Verzenden met foutcorrectiemodus (ECM-verzending).
2
Druk op [] of [] totdat [Roteer verzending] verschijnt → druk op [Roteer verzending].
3
Selecteer [Aan] of [Uit] → druk op [OK].
4
Druk op (Reset) om terug te gaan naar het hoofdscherm.
4HYC-03J