<Algemeen>
In dit gedeelte worden de instellingen beschreven voor functies zoals invoer van papier, uitvoer van papier, afdrukken, scannen en aanmaken van een bestand.
|
Sommige instellingen worden niet altijd weergegeven, afhankelijk van de configuratie van optionele apparatuur die op de machine is geïnstalleerd.
|
<Autom. selectie papierlade Aan/Uit>
(Instellingen/Registratie)
<Functie-instellingen>
<Algemeen>
<Instellingen Papierinvoer>
U kunt de papierbron configureren die zal worden gebruikt bij het afdrukken wanneer <Selecteer papier> is ingesteld op <Auto>. Deze instelling werkt ook wanneer het papier in de huidige papierbron op raakt tijdens het kopiëren/afdrukken.
De juiste papierbron voor een specifieke functie automatisch selecteren
<Andere invoermethode>
(Instellingen/Registratie)
<Functie-instellingen>
<Algemeen>
<Instellingen Papierinvoer>
Als u papier gebruikt met verschillende voor- en achterkant, bijvoorbeeld papier met een logo erop, kunt u dit instellen op <Afdrukzijde prioriteit> om de eerste pagina af te drukken op de voorkant voor zowel enkelzijdig als dubbelzijdig afdrukken, zonder dat u de papieroriëntatie hoeft te wijzigen.
Voorbedrukt papier plaatsen
|
De instellingen voor automatisch papier selecteren en automatisch van papierlade wisselen worden uitgeschakeld voor papierbronnen waarvoor <Afdrukzijde prioriteit> is ingesteld. De afdruksnelheid is ook trager bij het uitvoeren van enkelzijdig afdrukken.
|
|
<Afdrukzijde prioriteit> wordt alleen ingeschakeld wanneer papier dat op beide zijden bedrukt kan worden, is ingesteld ( Papier beschikbaar voor dubbelzijdig kopiëren/dubbelzijdig printen). Voor ander papier verschijnt het bericht <Vul papier bij.> en wordt het papier niet ingevoerd, of wordt de instelling <Afdrukzijde prioriteit> uitgeschakeld.
|
<Onderbroken opdracht timeout>
(Instellingen/Registratie)
<Functie-instellingen>
<Algemeen>
<Instellingen Papierinvoer>
Als deze instelling is ingesteld op <Aan> en een opdracht wordt gestopt omdat er geen papier was enzovoort, drukt de machine automatisch de volgende opdracht af na de opgegeven tijdsperiode.
|
Als een opdracht is onderbroken omdat het papier tijdens de opdracht opraakte, wordt de volgende opdracht niet verwerkt, zelfs niet na het verstrijken van de ingestelde onderbrekingstijd.
|
<Instellingen opvangblad>
(Instellingen/Registratie)
<Functie-instellingen>
<Algemeen>
<Instellingen Papieruitvoer>
U kunt de uitvoerlade instellen voor elke functie.
Het opvangblad voor voorbedrukt papier opgeven
<Opdrachten verschuiven>
(Instellingen/Registratie)
<Functie-instellingen>
<Algemeen>
<Instellingen Papieruitvoer>
Hiermee kunt u de uitvoer voor elke opdracht verplaatsen wanneer achtereenvolgens meerdere opdrachten worden afgedrukt.
<Job Separator Between Jobs>
(Instellingen/Registratie)
<Functie-instellingen>
<Algemeen>
<Instellingen Papieruitvoer>
Hiermee kunt u het opgegeven papier plaatsen bij het begin van elke opdracht als achtereenvolgens meerdere opdrachten worden afgedrukt.
<Job Separator Between Copies>
(Instellingen/Registratie)
<Functie-instellingen>
<Algemeen>
<Instellingen Papieruitvoer>
Hiermee kunt u het opgegeven papier invoegen voor elk aantal kopiesets om de sets te scheiden. Als u dit instelt, wordt er papier ingevoegd wanneer u afdrukt met Sorteren (Paginavolgorde), Verschuiven of Nieten.
|
In de volgende gevallen kunt u geen opdrachtscheidingsbladen invoegen tussen kopiesets: Als u Groeperen gebruikt
|
<Actie bij te veel vellen om te nieten>
(Instellingen/Registratie)
<Functie-instellingen>
<Algemeen>
<Instellingen Papieruitvoer>
U kunt de gewenste procedure opgeven wanneer er te veel vellen zijn om te nieten.
<Verschuiven inschakelen vr afdr.opdrachten met 1 vel>
(Instellingen/Registratie)
<Functie-instellingen>
<Algemeen>
<Instellingen Papieruitvoer>
Als dit is ingesteld op <Aan>, kunt u de Offset-modus instellen om de uitvoer te verschuiven wanneer u taken van één pagina afdrukt, behalve de kopieeropdrachten. Dit is handig wanneer u de ene afdrukopdracht van de andere wilt scheiden wanneer u meerdere opdrachten afdrukt.
<Afdrukprioriteit>
(Instellingen/Registratie)
<Functie-instellingen>
<Algemeen>
<Afdrukinstellingen>
Een opdracht met een hogere ingestelde prioriteit, kan worden afgedrukt zodra de opdracht die op dat moment wordt verwerkt is voltooid.
|
Als voor meerdere functies dezelfde afdrukprioriteit is aangegeven, dan begint het afdrukken met de eerst verwerkte afdrukopdracht.
Het afdrukken met prioriteit vindt niet plaats voordat de huidige opdracht is voltooid. Als de huidige opdracht echter wordt gepauzeerd, kan het afdrukken of een andere opdracht misschien starten, afhankelijk van de instellingen.
|
<2-zijdig afdrukken>
(Instellingen/Registratie)
<Functie-instellingen>
<Algemeen>
<Afdrukinstellingen>
<Standaardinst. Afdrukrapport>
Voor het afdrukken van rapporten zoals Verzenden TX-rapport en het Communicatiebeheerrapport kunt u 2-zijdig afdrukken opgeven.
<Registreer tekens voor paginanummering/watermerk>
(Instellingen/Registratie)
<Functie-instellingen>
<Algemeen>
<Afdrukinstellingen>
U kunt door de gebruiker gedefinieerde tekst registreren/bewerken/verwijderen voor <Paginanummering>/<Watermerk>. Het is handig als u altijd dezelfde tekst of hetzelfde watermerk gebruikt voor <Watermerk> in <Beveiligd watermerk> en <Paginanummering> en <Watermerk> bij de kopieerfunctie/functie voor gebruikerspostbussen.
|
U kunt max. 30 gebruiker gedefinieerde tekststrings registreren voor watermerken en paginanummers.
|
<Instellingen Kopiesetnummering optie>
(Instellingen/Registratie)
<Functie-instellingen>
<Algemeen>
<Afdrukinstellingen>
Naast Kopiesetnummering kunt u gebruikersnaam, datum en tekst op de afdruk toevoegen.
<Geforceerde afdruk van herkenningsgegevens>
(Instellingen/Registratie)
<Functie-instellingen>
<Algemeen>
<Afdrukinstellingen>
U kunt forceren dat gebruikers-ID, IP-adres of serienummer van de machine op de afdruk wordt afgedrukt.
Gebruikersgegevens op documenten afdrukken
|
IPv6-adressen kunnen niet worden afgedrukt.
|
<Geforc. bev. watermerk>
(Instellingen/Registratie)
<Functie-instellingen>
<Algemeen>
<Afdrukinstellingen>
<Instellingen Beveil. watermerk>
Met Beveiligd watermerk kunt u het lekken van gegevens voorkomen. Deze functie kan door de beheerder zo worden ingesteld dat deze bij algemene gebruikers altijd op de afdruk verschijnt.
Onzichtbare tekst insluiten (Geforceerd beveiligd watermerk)
<Printerstuurprogramma beveil. watermerk>
(Instellingen/Registratie)
<Functie-instellingen>
<Algemeen>
<Afdrukinstellingen>
<Instellingen Beveil. watermerk>
Als u afdrukt vanuit een printerstuurprogramma, kunt u de hier ingestelde functies voor elke opdracht selecteren.
|
Als <Printerstuurprogramma beveil. watermerk> en <Geforc. beveiligd watermerk> voor een printer tegelijkertijd zijn ingesteld, krijgt Geforceerd beveiligd watermerk prioriteit.
|
|
Als een aanmeldingsservice is ingesteld, worden de gebruikersnaam en afdelings-ID afgedrukt van de gebruiker die op dat moment is aangemeld.
Het watermerk <CONFIDENTIAL> wordt afgedrukt als er geen aanmeldingsservice is ingesteld.
Als u deze functie wilt gebruiken, geeft u de volgende instellingen van tevoren op in het printerstuurprogramma. Voor meer informatie raadpleegt u de Help bij het printerstuurprogramma.
|
<Standaard>
(Instellingen/Registratie)
<Functie-instellingen>
<Algemeen>
<Afdrukinstellingen>
<Instellingen Beveil. watermerk>
<Aanp. achtergrond-/tekencontrast>
past het relatieve contrast van de verborgen tekst en de achtergrond aan. Het effect van Beveiligd watermerk kan worden getest door een kopie te maken van een voorbeeldafdruk. Hier worden de volgende instellingen opgegeven.
<Relatieve contrast>: past het relatieve contrast van de verborgen tekst en de achtergrond aan.
<Inst. standaardwaarde>: stelt de densiteit van de achtergrond in.
<Latente vlak densiteit>: stelt de densiteit van de tekst in.
|
Plaats voor het maken van voorbeeldafdrukken A4- of LTR-formaat normaal of dik papier.
|
|
Voorbeeldafdruk
De voorbeeldafdruk bevat de verborgen tekst en de achtergrond voor elke relatieve contrastwaarde.
Het vlak binnen het beeld op de voorbeeldafdruk wordt het uitvoervoorbeeld voor de huidige ingestelde relatieve contrastwaarde.
Relatieve contrast
Pas het relatieve contrast aan terwijl u aan de hand van de voorbeeldafdruk het verschil bekijkt tussen ingestelde standaardwaarde en de huidige latente vlakdensiteit.
Als u de waarde voor het relatieve contrast verhoogt, wordt de achtergrond donkerder en als u de waarde verlaagt, wordt de achtergrond lichter. Als u <Witte letters op gekl. achtergrond.> selecteert en de waarde voor het relatieve contrast verhoogt, wordt de tekst donkerder, en als u de waarde verlaagt, wordt de tekst lichter.
<Afdrukinstellingen>
Als u <Witte letters op gekl. achtergrond.> selecteert, stelt u de standaardwaarde in voor de densiteit van de tekst en de latente vlakdensiteit voor de densiteit van de achtergrond.
<Inst. standaardwaarde>
Als u de standaardwaarde verhoogt, wordt de achtergrond donkerder, en als u de waarde verlaagt, wordt de achtergrond lichter. Wanneer <Witte letters op gekl. achtergrond.> is geselecteerd en u de standaardwaarde verhoogt, wordt de tekst donkerder, en als u de waarde verlaagt, wordt de tekst lichter.
Wanneer u het instelvlak op de afdrukvoorbeeld voor het relatieve contrast wijzigt, geef dan de instellingen voor <Inst. standaardwaarde> op.
Als u de standaardwaarde hebt gewijzigd, pas <Latente vlak densiteit> dan zodanig aan dat de densiteit van het binnenvierkantje in de standaardwaarde meer overeenkomt met de standaardwaarde van het afdrukvoorbeeld.
Als u een densiteit van een achtergrond wilt instellen die afwijkt van het meest regelmatige beveiligde watermerk op de voorbeeldafdruk met de standaardwaarde, moet u de <Latente vlak densiteit> instellen op een waarde dichter bij de densiteit van de achtergrond.
<Latente vlak densiteit>
Als u de waarde voor <Latente vlak densiteit> verhoogt, wordt de tekst donkerder, en als u de waarde verlaagt, wordt de tekst lichter. Wanneer <Witte letters op gekl. achtergrond.> is geselecteerd en u de waarde voor <Latente vlak densiteit> verhoogt, wordt de achtergrond donkerder, en als u de waarde verlaagt, wordt de achtergrond lichter.
|
<Voor printer 1200 dpi>
(Instellingen/Registratie)
<Functie-instellingen>
<Algemeen>
<Afdrukinstellingen>
<Instellingen Beveil. watermerk>
<Aanp. achtergrond-/tekencontrast>
past het relatieve contrast van de verborgen tekst en de achtergrond aan. Het effect van Beveiligd watermerk kan worden getest door een kopie te maken van een voorbeeldafdruk. Hier worden de volgende instellingen opgegeven.
<Relatieve contrast>: past het relatieve contrast van de verborgen tekst en de achtergrond aan.
<Inst. standaardwaarde>: stelt de densiteit van de achtergrond in.
<Latente vlak densiteit>: stelt de densiteit van de tekst in.
|
Plaats voor het maken van voorbeeldafdrukken A4- of LTR-formaat normaal of dik papier.
|
|
Voorbeeldafdruk
De voorbeeldafdruk bevat de verborgen tekst en de achtergrond voor elke relatieve contrastwaarde.
Het vlak binnen het beeld op de voorbeeldafdruk wordt het uitvoervoorbeeld voor de huidige ingestelde relatieve contrastwaarde.
Relatieve contrast
Pas het relatieve contrast aan terwijl u aan de hand van de voorbeeldafdruk het verschil bekijkt tussen ingestelde standaardwaarde en de huidige latente vlakdensiteit.
Als u de waarde voor het relatieve contrast verhoogt, wordt de achtergrond donkerder en als u de waarde verlaagt, wordt de achtergrond lichter. Als u <Witte letters op gekl. achtergrond.> selecteert en de waarde voor het relatieve contrast verhoogt, wordt de tekst donkerder, en als u de waarde verlaagt, wordt de tekst lichter.
<Afdrukinstellingen>
Als u <Witte letters op gekl. achtergrond.> selecteert, stelt u de standaardwaarde in voor de densiteit van de tekst en de latente vlakdensiteit voor de densiteit van de achtergrond.
<Inst. standaardwaarde>
Als u de standaardwaarde verhoogt, wordt de achtergrond donkerder, en als u de waarde verlaagt, wordt de achtergrond lichter. Wanneer <Witte letters op gekl. achtergrond.> is geselecteerd en u de standaardwaarde verhoogt, wordt de tekst donkerder, en als u de waarde verlaagt, wordt de tekst lichter.
Wanneer u het instelvlak op de afdrukvoorbeeld voor het relatieve contrast wijzigt, geef dan de instellingen voor <Inst. standaardwaarde> op.
Als u de standaardwaarde hebt gewijzigd, pas <Latente vlak densiteit> dan zodanig aan dat de densiteit van het binnenvierkantje in de standaardwaarde meer overeenkomt met de standaardwaarde van het afdrukvoorbeeld.
Als u een densiteit van een achtergrond wilt instellen die afwijkt van het meest regelmatige beveiligde watermerk op de voorbeeldafdruk met de standaardwaarde, moet u de <Latente vlak densiteit> instellen op een waarde dichter bij de densiteit van de achtergrond.
<Latente vlak densiteit>
Als u de waarde voor <Latente vlak densiteit> verhoogt, wordt de tekst donkerder, en als u de waarde verlaagt, wordt de tekst lichter. Wanneer <Witte letters op gekl. achtergrond.> is geselecteerd en u de waarde voor <Latente vlak densiteit> verhoogt, wordt de achtergrond donkerder, en als u de waarde verlaagt, wordt de achtergrond lichter.
|
<Sluimermodus snel opheffen voor afdrukopdracht>
(Instellingen/Registratie)
<Functie-instellingen>
<Algemeen>
<Afdrukinstellingen>
Als u LPD/RAW-afdrukken uitvoert terwijl de machine in sluimermodus is, kan het even duren voordat het afdrukken wordt gestart. Als deze instelling is ingesteld op <Aan> staat, kan deze tijd worden verminderd.
<Verwijder automatisch onderbroken opdrachten>
(Instellingen/Registratie)
<Functie-instellingen>
<Algemeen>
<Afdrukinstellingen>
Als deze instelling is ingesteld op <Aan> en een opdracht wordt gestopt vanwege vastgelopen papier enz., verwijdert de machine automatisch de opdracht na de opgegeven tijdsperiode.
<Aanvoerstoring herstelmethode>
(Instellingen/Registratie)
<Functie-instellingen>
<Algemeen>
<Scaninstellingen>
Als in de aanvoer een papierstoring optreedt, kunt u aangeven of het scannen opnieuw moet beginnen bij de eerste pagina van het origineel of bij de pagina waar het scannen is gestopt.
|
Deze instelling wordt niet ondersteund voor directe verzending van faxen. Als er een papierstoring optreedt tijdens direct verzenden, wordt de opdracht geannuleerd. Stel in dit geval de opdracht opnieuw in.
Afhankelijk van de plaats van een papierstoring kan het lastig zijn om vast te stellen of het scannen van het document goed is verlopen. Als u <Vanaf onderbr. origineel> hebt ingesteld voor <Aanvoerstoring herstelmethode> en u niet kunt vaststellen tot welke pagina het document is gescand, wordt aangeraden de opdracht te annuleren en opnieuw uit te voeren.
|
|
Kies een van de volgende.
<Vanaf 1ste pagina>: Leg de originelen opnieuw in de aanvoer en begin dan opnieuw met scannen vanaf de eerste pagina van het document. De originelen worden automatisch doorgevoerd tot de pagina van het document waarbij het scannen is onderbroken.
<Vanaf onderbroken origineel>: Leg de originelen die door een papierstoring niet zijn gescand in de aanvoer en begin dan opnieuw met het scannen van alle resterende originelen.
|
<Stel detectie invoer van meerdere vellen standaard in>
(Instellingen/Registratie)
<Functie-instellingen>
<Algemeen>
<Scaninstellingen>
<Streeppreventie>
(Instellingen/Registratie)
<Functie-instellingen>
<Algemeen>
<Scaninstellingen>
U kunt aangeven of u bij het scannen van originelen strepen wilt detecteren en voorkomen.
|
Wanneer <Aan> is geselecteerd, kunnen zeer dunne lijnen wellicht worden aangezien voor strepen.
|
<Prioriteit Snelheid/Beeldkwaliteit Z-W-scan>
(Instellingen/Registratie)
<Functie-instellingen>
<Algemeen>
<Scaninstellingen>
U kunt instellen dat prioriteit wordt gegeven aan de scansnelheid of aan de beeldkwaliteit bij het scannen in zwart-wit.
<Gammawaarde voor scans op afstand>
(Instellingen/Registratie)
<Functie-instellingen>
<Algemeen>
<Scaninstellingen>
U kunt de gammawaarde die moet worden gebruikt voor het scannen van kleurendocumenten op uw computer instellen via de netwerkscanfunctie. Selecteer de gammawaarde die het best geschikt is voor uw computerinstellingen, zodat u het document met optimale densiteit kunt afdrukken.
<Automatisch online>
(Instellingen/Registratie)
<Functie-instellingen>
<Algemeen>
<Scaninstellingen>
Stel dit in op <Aan> om de functie Externe scanner automatisch in te schakelen wanneer u op <Scanner> drukt (
Het scherm <Home>).
|
Als de externe scannerfunctie is ingeschakeld, kunt u <Kopie> en <Scannen en opslaan> niet gebruiken.
|
|
U kunt de tijdsperiode opgeven waarin bent afgemeld en het aanraakscherm automatisch teruggaat naar de standaardinstelling.
|
<Automatisch offline>
(Instellingen/Registratie)
<Functie-instellingen>
<Algemeen>
<Scaninstellingen>
Als de machine is aangesloten op een netwerk dat online is, is scannen niet mogelijk met <Kopie> of <Scannen en opslaan>. Als u <Automatisch offline> instelt op <Aan>, gaat de machine automatisch offline wanneer de tijd die is ingesteld in <Auto Reset Time> in <Voorkeuren> (Instellingen/Registratie), is verstreken.
|
Als <Automatische resettijd> is ingesteld op <0>, gaat de machine automatisch offline na ongeveer twee minuten.
U kunt de tijdsperiode opgeven waarin bent afgemeld en het aanraakscherm automatisch teruggaat naar de standaardinstelling.
|
<Beeldkwaliteitsniveau voor Compact>
(Instellingen/Registratie)
<Functie-instellingen>
<Algemeen>
<Bestand aanmaken>
Als u PDF/XPS (Compact) als bestandsindeling selecteert bij <Scannen en verzenden> of <Scannen en opslaan>, kunt u de beeldkwaliteit van het document instellen.
|
Deze instelling is uitgeschakeld wanneer u een fax of I-fax verzendt.
Als u zowel <OCR (Europese talen)> als <Compact> instelt als bestandsindeling, wordt deze instelling uitgeschakeld.
|
|
Als u een origineel met veel kleuren scant wanneer <Tekst> is geselecteerd voor het type origineel, zal de gegevensgrootte en beeldkwaliteit afwijken na compressie op basis van het geselecteerde beeldniveau. Is het origineel echter in zwart/wit of heeft het weinig kleuren, dan doet het er niet toe welk beeldniveau u selecteert.
|
<Instellingen OCR (Doorzoekbare tekst)>
(Instellingen/Registratie)
<Functie-instellingen>
<Algemeen>
<Bestand aanmaken>
Als u <OCR (Doorzoekbare tekst)> selecteert voor <PDF>, <XPS> of <OOXML> als bestandsindeling, kunt u Smart Scan instellen en het aantal tekens dat wordt gebruikt voor de Auto (OCR) in Bestandsnaam opgeven. Smart Scan is modus die de tekstrichting bepaalt en de gegevens roteert zodat het document in de juiste richting staat wanneer u het document op een computer bekijkt. Autom. (OCR) in Bestandsnaam in een modus die automatisch de eerste tekst die in document is gescand door OCR gebruikt als de bestandsnaam. Auto (OCR) in Bestandsnaam wordt opgegeven in <Bestandsnaam> in <Opties> in het scherm Scannen en verzenden.
Een bestandsnaam instellen
|
U kunt de modus Auto (OCR) in bestandsnaam en de modus Geëncrypt PDF niet tegelijkertijd gebruiken wanneer u een bestand verzendt.
|
<Instellingen Overtrekken & Gladmaken>
(Instellingen/Registratie)
<Functie-instellingen>
<Algemeen>
<Bestand aanmaken>
U kunt de herkenning van lijntekening van het origineel wijzigen wanneer u een bestand met contourafbeeldingen maakt.
|
Als de waarde van <Afbeeldingherkenningsniveau> verhoogt, neemt de gegevensgrootte eveneens toe. Het is raadzaam dat u eerst <Normaal> gebruikt, en als u niet het gewenste resultaat krijgt, dan probeert u het herkenningsniveau te verhogen naar <Gematigd> of <Hoog>.
Deze instelling is uitgeschakeld wanneer u een fax of I-fax verzendt.
|
<OOXML instellingen>
(Instellingen/Registratie)
<Functie-instellingen>
<Algemeen>
<Bestand aanmaken>
U kunt het achtergrondbeeldniveau, het kleurenafbeeldingherkenningsniveau en de kleurenafbeeldinglijnbreedteherkenning opgeven wanneer u bestanden maakt met de Office Open XML-bestandsindeling.
|
Deze instelling is uitgeschakeld wanneer u een fax of I-fax verzendt.
Kleurenafbeeldingsinstellingen zijn alleen geldig met PowerPoint.
|
<Achtergrondafb. opnemen in Word-bestand>
(Instellingen/Registratie)
<Functie-instellingen>
<Algemeen>
<Bestand aanmaken>
Bij het genereren van Word-bestanden vanaf gescande originelen, kunt u de afbeelding die als achtergrond is gedetecteerd in de Word-bestanden verwijderen. Het bewerken van Word-bestanden wordt daardoor gemakkelijker omdat onnodige afbeeldingen worden verwijderd.
<Minimale PDF versie aangeven>
(Instellingen/Registratie)
<Functie-instellingen>
<Algemeen>
<Bestand aanmaken>
U kunt bij het maken van PDF-bestanden de minimale versie aangeven.
|
Afhankelijk van de functies die zijn ingesteld voor PDF-bestanden, kan de versie die is toegekend hoger zijn dan hetgeen met deze instelling is aangegeven.
|
<Wijzig PDF naar PDF/A>
(Instellingen/Registratie)
<Functie-instellingen>
<Algemeen>
<Bestand aanmaken>
U kunt PDF-bestanden aanmaken die compatibel zijn met PDF/A-1b. Dit is geschikt voor langdurige opslag omdat het garandeert dat de visuele kwaliteit van de PDF niet wijzigt met de machine of weergavesoftware.
Deze instelling is gekoppeld met de volgende standaardinstellingen:
<Bestandsindeling> in <Scannen en verzenden>
<Bestandsindeling> in <Scannen en opslaan>
<Bestandsindeling> in <Doorstuurinstellingen>
|
Deze instelling is uitgeschakeld wanneer u een fax of I-fax verzendt.
De volgende PDF-functies kunnen niet worden ingesteld als <Wijzig PDF naar PDF/A> is ingesteld op <Aan>.
Encryptie
Zichtbare handtekening
|
<Optimaliseer PDF voor web>
(Instellingen/Registratie)
<Functie-instellingen>
<Algemeen>
<Bestand aanmaken>
U kunt een PDF aanmaken dat alleen de pagina's toont die al zijn gedownload, zelfs wanneer een bestand nog wordt gedownload.
|
Deze instelling is uitgeschakeld wanneer u een fax of I-fax verzendt.
Als u <Optimaliseer PDF voor web> instelt op <Aan>, kan deze instelling worden gebruikt met een van de volgende instellingen:
Apparaathandtekeningen
Gebruikershandtekeningen
|
<256-bits AES-instellingen vr Encrypted PDF>
(Instellingen/Registratie)
<Functie-instellingen>
<Algemeen>
<Bestand aanmaken>
Als u een versleuteld PDF-bestand genereert, kunt u <Acrobat 3.0 of later/40-bits RC4>, <Acrobat 6.0 of later/128-bits RC4>, <Acrobat 7.0 of later/128-bits AES> of <Acrobat 10.0 of equivalent/256-bits AES> selecteren als PDF-versleutelingsniveau. Als u <Acrobat 9.0 of equivalent/256-bits AES> wilt gebruiken in plaats van <Acrobat 10.0 of equivalent/256-bits AES> als versleutelingsniveau, gebruikt u deze instelling om de mogelijke selecties te wijzigen.
|
Deze instelling is uitgeschakeld wanneer u een fax of I-fax verzendt.
|
<Gegevens die worden gebruikt voor LDAP-serververific>
(Instellingen/Registratie)
<Functie-instellingen>
<Algemeen>
<Verificatiemethode instellen>
U kunt de verificatiemethode voor toegang tot een LDAP-server opgeven.
|
Wanneer <Apparaatinstellingen> is ingesteld
Wanneer <Aanmeldingsgegevens apparaat> is ingesteld
De verificatie-informatie die wordt gebruikt voor het aanmelden bij de machine, wordt gebruikt.
Wanneer <Geregistreerde gegevens voor elke gebruiker> is ingesteld
De verificatie-informatie van de LDAP-server wordt geregistreerd voor elke gebruiker.
<Aanmeldingsgegevens apparaat> is alleen beschikbaar bij gebruik van dezelfde verificatiegegevens voor het aanmelden op de machine en voor toegang tot de LDAP-server, en bij gebruik van een aanmeldingsservice die geïntegreerde verificatie ondersteunt. Neem contact op met uw officiële plaatselijke Canon-verdeler om te weten of de aanmeldingsservice die u gebruikt, geïntegreerde verificatie ondersteunt.
Wanneer <Geregistreerde gegevens voor elke gebruiker> is geselecteerd, stelt elke gebruiker de gebruikersnaam en het wachtwoord in die worden gebruikt voor LDAP-verificatie in het scherm met basisfuncties voor verzenden <Gegevens voor elke gebr. registreren/bewerken> <Verificatiegegevens LDAP-server>.
|
<Gegevens die worden gebruikt vr SMTP-serververific.>
(Instellingen/Registratie)
<Functie-instellingen>
<Algemeen>
<Verificatiemethode instellen>
U kunt de verificatiemethode opgeven om toegang te krijgen tot een SMTP-server.
|
Als u <Apparaatinstellingen> selecteert
Als u <Registr. gegev. elke gebruiker> selecteert
Registreert en gebruikt SMTP-serververificatie-informatie voor elke gebruiker.
Als <Registr. gegev. elke gebruiker> is geselecteerd, moet elke gebruiker op <Scannen en verzenden> drukken <Gegevens voor elke gebr. registreren/bewerken> stel de gebruikersnaam en het wachtwoord in die gebruikt worden voor SMTP-authenticatie in <Verificatiegegevens SMTP-server>.
|
<Info. vr verificatie verzenden/doorbladeren bestand>
(Instellingen/Registratie)
<Functie-instellingen>
<Algemeen>
<Verificatiemethode instellen>
U kunt de verificatiemethode opgeven om toegang te krijgen tot een bestandsserver.
|
<Aanmeldingsgegevens apparaat> is alleen geldig voor SMB en WebDAV.
Wanneer <Normaal> is ingesteld
Wanneer <Aanmeldingsgegevens apparaat> is ingesteld
De verificatie-informatie die wordt gebruikt voor het aanmelden bij de machine, wordt gebruikt.
Wanneer <Geregistreerde gegevens voor elke gebruiker> is ingesteld
De verificatie-informatie van de bestandsserver wordt geregistreerd voor elke gebruiker.
Wanneer <Geregistreerde gegevens voor elke gebruiker> is geselecteerd, stelt elke gebruiker de gebruikersnaam en het wachtwoord in die worden gebruikt voor bestandsserververificatie in het scherm met basisfuncties voor verzenden <Gegevens voor elke gebr. registreren/bewerken> <Verif.gegev. vr verzenden/doorbladeren bestand>.
|